HvJ: Inreisverbod gaat in wanneer derdelander grondgebied van lidstaten daadwerkelijk verlaten heeft

In zijn arrest Ouhrami van 26 juli 2017 verduidelijkt het Hof van Justitie (HvJ) op vraag van de Hoge Raad der Nederlanden hoe artikel 11, lid 2 Terugkeerrichtlijn geïnterpreteerd moet worden. Het HvJ verduidelijkt dat een inreisverbod pas ingaat op het ogenblik dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten daadwerkelijk verlaten heeft.

Verder verduidelijkt het HvJ de voorwaarden waaraan een nationale strafbaarstelling van een inbreuk op een inreisverbod moet voldoen om in overeenstemming te zijn met de Terugkeerrichtlijn.

Feiten en procedurele voorgaanden

De Nederlandse overheid verklaarde in 2002 een Algerijn ongewenst wegens een gevaar voor de openbare orde. Op dat ogenblik was de Terugkeerrichtlijn, die gemeenschappelijke normen en procedures vaststelt voor de terugkeer van onwettig verblijvende derdelanders, nog niet in werking. De betrokkene moest ten gevolge van de ongewenstverklaring Nederland verlaten en er tien jaar wegblijven te rekenen vanaf de datum van effectief vertrek uit Nederland.

Hij ging niet in beroep tegen deze beslissing maar voerde ze nooit uit.

Nadat de Terugkeerrichlijn in werking was getreden, liep hij een strafrechtelijke gevangenisstraf op omdat hij onwettig in Nederland verbleef ondanks zijn ongewenstverklaring.

Tegen de strafrechtelijke veroordeling ging hij in cassatieberoep bij de Hoge Raad der Nederlanden. Volgens hem moest een ongewenstverklaring gelijk gesteld worden aan een inreisverbod en waren de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn erop van toepassing. Hij voerde aan dat zijn ongewenstverklaring op het ogenblik van zijn strafrechtelijke veroordeling al verstreken was. De Hoge Raad der Nederlanden stelde daarop een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie over de datum van de inwerkingtreding van een inreisverbod.

Toepasselijkheid Terugkeerrichtlijn

Volgens vaste rechtspraak van het HvJ is een nieuwe regeling, voor zover niet anders bepaald, onmiddellijk van toepassing op de toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie.

Het HvJ verklaart de Terugkeerrichtlijn van toepassing op de ongewenstverklaring van de betrokkene. Bij gebrek aan een overgangsregeling is de Terugkeerrichtlijn onmiddellijk van toepassing op:

  • de gevolgen van besluiten houdende een inreisverbod
  • die zijn vastgesteld op grond van nationale regels
  • die van kracht waren vóór de datum waarop de richtlijn in de betrokkene lidstaat van toepassing is geworden
  • voor zover deze gevolgen zich na deze datum voordoen.

Artikel 11, lid 2 Terugkeerrichtlijn

Artikel 11, lid 2 Terugkeerrichtlijn stelt dat:

  • de duur van het inreisverbod volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval wordt bepaald en
  • niet meer dan vijf jaar mag bedragen, uitgezonderd voor derdelanders ingeval van gevaar voor openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid kan het inreisverbod voor langer dan vijf jaar worden afgeleverd.

De Terugkeerrichtlijn bepaalt nergens vanaf welk tijdstip de duur van het inreisverbod moet worden berekend.

Geen subsidiairiteit

Het HvJ oordeelt dat de vaststelling van het tijdstip waarop het inreisverbod ingaat niet aan de beoordeling van de lidstaten kan worden overgelaten, rekening houdend met:

  • het doel van de richtlijn, namelijk gemeenschappelijke normen en procedures vaststellen om de doeltreffende terugkeer van onwettig verblijvende derdelanders verzekeren, en
  • het feit dat voor de betekenis en de draagwijdte van het begrip ‘inreisverbod’ in de Terugkeerrichtlijn nergens wordt verwezen naar het recht van de lidstaten.

Bepaling begin looptermijn van inreisverbod

Het inreisverbod begint te lopen vanaf de datum waarop de betrokkene het grondgebied van de lidstaten daadwerkelijk verlaten heeft. Dat leidt het HvJ af uit de bewoordingen, het opzet en het doel van de Terugkeerrichtlijn:

  • de bewoordingen van o.m. de artikelen 3 lid 4, 3 lid 6, en 11 lid 1 van de Terugkeerrichtlijn.
  • de Terugkeerrichtlijn wil de doeltreffendheid van het terugkeerbeleid van de EU vergroten door het opleggen van een inreisverbod waardoor een onwettig verblijvende derdelander gedurende een bepaalde periode na zijn verwijdering niet wettig kan terugkomen op het grondgebied van de lidstaten.
  • het doel van de Terugkeerrichtlijn wordt ondermijnd als een derdelander zich aan de rechtsgevolgen van een inreisverbod zou kunnen onttrekken door te weigeren een terugkeerverplichting uit te voeren en aan de verwijderingsprocedure mee te werken. Dit zou het geval zijn wanneer het tijdvak waarin een inreisverbod geldt, zou kunnen ingaan of verstrijken tijdens de verwijderingsprocedure.

Inreisverbod in Belgische context

Artikel 11, lid 2 Terugkeerrichtlijn werd in 2012 naar Belgisch recht omgezet in artikel 74/11, §3 Verblijfswet (Vw).

Dat artikel bepaalt dat “het inreisverbod in werking treedt de dag waarop de beslissing met betrekking tot het inreisverbod wordt betekend”.

Gevolgen van het HvJ-arrest

De uitspraken van het HvJ zijn op de eerste plaats bindend ten aanzien van de rechtstreeks betrokken partijen. De Nederlandse rechter die de prejudiciële vraag stelde, moet rekening houden met de interpretatie van het HvJ.

Daarnaast moeten ook alle andere rechtscolleges in de EU in identieke of vergelijkbare situaties als die waarvan sprake in de rechtszaak, de door het HvJ gegeven interpretatie van artikel 11, lid 2 Terugkeerrichtlijn volgen, en dit vanaf het moment dat het Hof uitspraak heeft gedaan.

De door het Hof gegeven uitleg van een bepaling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van die bepaling (ex tunc werking).

Tenslotte zijn ook de administratieve overheden gebonden door de interpretatie van artikel 11, lid 2 Terugkeerrichtlijn.

In de Belgische rechtsorde blijft artikel 74/11, §3 Vw (dat zegt het inreisverbod in werking treedt de dag waarop de beslissing met betrekking tot het inreisverbod wordt betekend) verder bestaan. Er is een wetgevend optreden nodig om de Belgische Verblijfswet in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van het HvJ wat de hogere rechtsnorm is. In afwachting daarvan moet artikel 74/11, §3 Vw buiten toepassing gelaten worden. Het is nog niet duidelijk hoe DVZ deze rechtspraak zal toepassen.