HvJ: nieuwe elementen bij een volgend asielverzoek kunnen zich ook hebben voorgedaan voor beëindiging eerste verzoek

In het arrest X.Y. tegen Oostenrijk (nr. C-18/20) van 9 september 2021 verduidelijkt het Hof van Justitie (HvJ) de definitie van ‘nieuwe elementen’ voor het indienen van een volgend verzoek om internationale bescherming (IB). Enerzijds kunnen deze nieuwe elementen zich voordoen na de definitieve beëindiging van het vorige verzoek om IB. Anderzijds kunnen zij ook betrekking hebben op elementen die reeds bestonden vóór de beëindiging van de procedure, maar waarop de verzoeker zich niet heeft beroepen.

Feiten en procedurele voorgaanden

Op 4 december 2018 diende een Iraakse man een volgend verzoek om IB in bij de Federale Dienst voor Migratie en Vluchtelingen in Oostenrijk. Hij verklaarde dat hij tijdens zijn eerste verzoek om IB niet de werkelijke reden voor zijn verzoek om IB had opgegeven, namelijk zijn homoseksualiteit. Pas na zijn eerste verzoek besefte de man dat hij zonder gevaar voor zijn persoon zijn homoseksualiteit kon onthullen.

Op 28 januari 2019 werd dit tweede verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De Federale dienst voor Migratie en Vluchtelingen oordeelde dat het een volgend verzoek enkel ontvankelijk kan verklaren indien de nieuwe elementen betrekking hebben op bevindingen die zich hebben voorgedaan na de definitieve beëindiging van het vorige verzoek om IB.

De man ging in beroep tegen deze beslissing, waarna de verwijzende rechter drie prejudiciële vragen stelde aan het HvJ aangaande de ontvankelijkheidsfase bij het indienen van een volgend verzoek om IB. Dit nieuwsbericht behandelt de eerste twee vragen. De derde vraag gaat over Oostenrijks recht, en is niet relevant voor België.

  • Mogen de nieuwe elementen bij het indienen van een volgend verzoek zich ook uitstrekken tot omstandigheden die reeds bestonden vóór de definitieve beëindiging van de vorige asielprocedure?
  • Mogen de lidstaten een volgend verzoek behandelen in het kader van de heropening van de vorige asielprocedure, of moeten zij een nieuwe asielprocedure openen?

Analyse HvJ

Met betrekking tot de eerste vraag verduidelijkt het Hof dat er voor het nemen van een ontvankelijkheidsbeslissing over een volgend verzoek er eerst een voorafgaand onderzoek moet plaatsvinden over de aanwezigheid van “nieuwe elementen of bevindingen die aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd” die de kans op erkenning van de verzoeker aanzienlijk verhogen. Enkel indien er sprake is van zulke elementen, zal het volgend verzoek ontvankelijk verklaard worden.

Deze nieuwe elementen moeten zo geïnterpreteerd worden dat zij zich kunnen voordoen na de definitieve beëindiging van de eerste asielprocedure, alsook vóór de beëindiging van de eerste asielprocedure maar waarop de verzoeker zich niet heeft beroepen:

  • Artikel 40, leden 2 en 3 Procedurerichtlijn bepaalt dat elementen of bevindingen nieuw zijn als zij zich na de vaststelling van een beslissing over het vorig verzoek hebben voorgedaan, of als zij voor het eerst door de verzoeker worden voorgelegd;
  • Artikel 40, lid 4 Procedurerichtlijn laat lidstaten toe om een volgend verzoek enkel te behandelen indien de verzoeker buiten zijn toedoen niet in staat was zich in het kader van de vorige procedure te beroepen op bovenstaande elementen;
  • Het voorafgaand onderzoek dient beperkt te blijven tot de toetsing van het bestaan van nieuwe elementen die niet eerder werden onderzocht (het Hof verwijst hiervoor naar HvJ, C‑921/19, L.H. van 10 juni 2021).

Aangaande de tweede vraag herneemt het Hof artikel 40, leden 2 en 3 Procedurerichtlijn: de behandeling van een volgend verzoek verloopt in twee fasen; een ontvankelijkheidsfase en een gegrondheidsfase. De Procedurerichtlijn voorziet via artikel 40, leden 2 tot en met 4, en artikel 42, lid 2 bepaalde procedureregels met betrekking tot de ontvankelijkheidsfase. Het Hof benadrukt dat de lidstaten geen vervaltermijnen mogen vaststellen voor het indienen van een volgend verzoek.

Voor de gegrondheidsfase ontbreekt er echter enig specifiek procedureel kader. Bijgevolg mogen de lidstaten de procedurele bepalingen voor de behandeling zelf vaststellen. De behandeling ten gronde van een volgend verzoek om IB mag dan ook plaatsvinden in het kader van de heropening van de vorige asielprocedure, mits dit in overeenstemming is met hoofdstuk II van de Procedurerichtlijn en er geen vervaltermijnen worden vastgesteld.

Samengevat geeft het Hof volgende antwoorden op de twee prejudiciële vragen:

  • Het begrip 'nieuwe elementen of bevindingen die aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd', omvat de elementen of bevindingen die zich hebben voorgedaan na de definitieve beëindiging van de procedure die betrekking had op het vorige verzoek om IB, alsook de elementen of bevindingen die reeds bestonden vóór de beëindiging van de procedure maar waarop de verzoeker zich niet heeft beroepen.
  • De behandeling ten gronde van een volgend verzoek om IB kan plaatsvinden in het kader van de heropening van de procedure die betrekking had op het eerste verzoek, mits de regels die voor deze heropening gelden in overeenstemming zijn met hoofdstuk II van de Procedurerichtlijn en de indiening van dat verzoek niet afhankelijk wordt gesteld van de inachtneming van vervaltermijnen.

Relevantie voor België

De Verblijfswet en de praktijk van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) zijn in lijn met deze uitspraak en de manier waarop het HvJ het begrip ‘nieuwe elementen’ definieert. Volgens de Memorie van Toelichting bij de omzetting van art. 40, §4 Procedurerichtlijn in artikel 57/6/2, §1, tweede lid Verblijfswet (Vw), is elk nog niet eerder neergelegd element een nieuw element in de zin van artikel 57/6/2 Vw. Deze vaststelling alleen volstaat niet om een verzoek ontvankelijk te verklaren. Het nieuw element moet immers ook van die aard zijn dat het de kans aanzienlijk groter maakt dat de verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het gegeven dat de verzoeker in het kader van zijn (laatste) volgend verzoek een element bijbrengt dat eerder kon neergelegd worden en zonder hiervoor een geldige reden te geven, kan een (bijkomend) argument vormen dat afbreuk doet aan het bewijsvoerend karakter van dit element. Dit vormt evenwel niet meer dan een randafweging, aangezien het CGVS ook moet kijken naar andere inhoudelijke en vormelijke argumenten om het nieuwe element te beoordelen.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen