HvJ: terugkeerbesluit tegen vader minderjarig kind met legaal verblijf moet rekening houden met hoger belang van het kind

In arrest nr. C-112/20 van 11 maart 2021 oordeelt het Hof van Justitie (HvJ) dat lidstaten rekening moeten houden met het belang van het kind vóór zij een met een inreisverbod gepaard gaand terugkeerbesluit vaststellen, ook al is dit besluit niet gericht tegen een minderjarige, maar tegen de vader van deze minderjarige.

Feiten

De verzoeker, vader van een Belgisch kind, kreeg een bevel om het grondgebied te verlaten (BGV) en een inreisverbod om redenen van openbare orde. In beroep voerde de verzoeker aan dat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) geen rekening hield met het hoger belang van het kind bij het nemen van die beslissing. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) verwierp het beroep tegen die beslissing bij gebrek aan belang, omdat de verzoeker niet preciseerde dat hij handelde namens zijn minderjarig kind. De verzoeker ging daarop in cassatieberoep bij de Raad van State (RvS).

De RvS stelde de volgende prejudiciële vraag aan het HvJ: “Dient artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn, dat de lidstaten verplicht om bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn rekening te houden met het belang van het kind, gelezen in samenhang met artikel 13 van die richtlijn en de artikelen 24 en 47 van het Handvest, aldus te worden uitgelegd dat het vereist dat rekening wordt gehouden met het belang van het kind, burger van de Unie, ook al is het terugkeerbesluit uitsluitend ten aanzien van een ouder van het kind vastgesteld?”

Beoordeling HvJ

Het HvJ oordeelt dat de Terugkeerrichtlijn van toepassing is, gezien het feit dat de verzoeker onwettig in België verblijft. Artikel 5 van deze richtlijn verplicht de lidstaten bij de tenuitvoerlegging ervan onder meer rekening te houden met het hoger belang van het kind. Deze bepaling bindt de lidstaten van zodra ze de richtlijn uitvoeren. Uit de bepaling kan dus niet afgeleid worden dat lidstaten enkel rekening moeten houden met het hoger belang van het kind wanneer het terugkeerbesluit een minderjarige betreft, met uitsluiting van terugkeerbesluiten die worden vastgesteld jegens de ouders van deze minderjarige. Dat blijkt zowel uit de nagestreefde doelstelling van artikel 5 als uit de algemene opzet van de Terugkeerrichtlijn.

Uit de overwegingen van de Terugkeerrichtlijn blijkt dat artikel 5 ertoe strekt verschillende grondrechten, waaronder het hoger belang van het kind, te waarborgen. Om die reden mag deze bepaling niet restrictief geïnterpreteerd worden. Bovendien bepaalt het Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest) in ruime bewoordingen dat bij alle handelingen in verband met kinderen, de belangen van het kind een essentiële overweging vormen. Volgens het HvJ betekent dit dat die bepaling ook van toepassing is op besluiten die niet gericht zijn tegen de minderjarige maar wel aanzienlijke gevolgen meebrengen voor deze minderjarige. Dit wordt bevestigd door artikel 3, lid 1 van het Internationaal Kinderrechtenverdrag.

Het HvJ merkt ook op dat de Uniewetgever uitdrukkelijk bepaalt wanneer enkel ten aanzien van de derdelander ten opzichte van wie het terugkeerbesluit is vastgesteld, rekening gehouden moet worden met de elementen opgesomd in artikel 5 Terugkeerrichtlijn. Dit is uitsluitend het geval voor de gezondheidstoestand van de betrokken derdelander.

Bovendien legt de Terugkeerrichtlijn ook de verplichting op rekening te houden met het familie- en gezinsleven bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit. Dit moet samen gelezen worden met de verplichting uit het Handvest om rekening te houden met de belangen van het kind.

Tot slot volgt ook uit andere bepalingen van de Terugkeerrichtijn (zoals artikel 7, lid 2, en artikel 14, lid 1) de verplichting om rekening te houden met het belang van het kind, ook al is het betrokken besluit niet tegen dat kind gericht.

Conclusie

Volgens de Terugkeerrichtlijn moeten de lidstaten rekening houden met het belang van het kind voor zij een met een inreisverbod gepaard gaand terugkeerbesluit vaststellen, ook al is dit niet gericht tegen een minderjarige maar tegen diens vader.

De Belgische wetgever zette artikel 5 Terugkeerrichtlijn om in art. 74/13 Verblijfswet. Die bepaling vereist dus dat bij elk BGV rekening gehouden wordt met het belang van het kind indien dat BGV aanzienlijke gevolgen meebrengt voor een minderjarige.