HvJ verduidelijkt Dublin-procedure voor asielzoeker met aanvragen in meerdere lidstaten

Het Hof van Justitie oordeelt op 12 januari 2023 in drie verschillende zaken (C-323/21, C-324/21, C-325/21) over de regels voor terugname van een asielzoeker die opeenvolgend in drie verschillende EU-lidstaten een verzoek om internationale bescherming (VIB) indiende.

Ook al is de termijn voor een terugnameverzoek verstreken, toch kan de derde lidstaat terugname van een asielzoeker verzoeken aan de tweede lidstaat. De voorwaarden hiervoor zijn dat de derde lidstaat tijdig terugname verzocht heeft aan de eerste lidstaat én dat de tweede lidstaat na de overdrachtstermijn de verantwoordelijkheid gekregen heeft. Het terugnameverzoek van de derde lidstaat is dan echter niet meer mogelijk binnen de vooropgestelde termijnen. Toch wordt de derde lidstaat dan niet automatisch verantwoordelijk voor het verzoek om internationale bescherming (VIB). Zodra de verantwoordelijkheid overgaat van de eerste lidstaat naar de tweede lidstaat start een nieuwe termijn waarbinnen de derde staat een terugname kan verzoeken.

Een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit heeft ook betrekking op de situatie die dateert van na het overdrachtsbesluit. Dit impliceert dat het rechtsmiddel ook betrekking kan hebben op het feit dat de overdrachtstermijn tegenover de eerste, aangezochte lidstaat is verstreken. In dat geval waarborgt het rechtsmiddel dat de overdracht naar de eerste, aangezochte lidstaat niet doorgaat.

Twee prejudiciële vragen

De verwijzende rechters stelden twee vragen:

  1. Betekent artikel 29 van de Dublin-III Verordening dat de tweede, verzoekende lidstaat verantwoordelijk wordt voor een VIB na het verlopen van het akkoord met de eerste, aangezochte lidstaat? Ook als er een akkoord tot terugname is tussen een derde lidstaat en de aangezochte lidstaat?
  2. Betekent artikel 27(1) van de Dublin-III Verordening dat een verzoeker om IB bij een beroep tegen het terugnamebesluit van de derde lidstaat kan verwijzen naar het overgaan van de verantwoordelijkheid na het nemen van dit terugnamebesluit van de eerste, aangezochte lidstaat naar de tweede, verzoekende lidstaat?

Bespreking en antwoord eerste vraag

Het Hof van Justitie legt de werking van artikel 29 Dublin-III Verordening als volgt uit. Als de overdrachtstermijn verstreken is, gaat de verantwoordelijkheid over van de eerste, aangezochte lidstaat naar de tweede, verzoekende lidstaat. De situatie waarin de asielzoeker een VIB indient in een derde lidstaat, en deze een akkoord verkrijgt van de eerste, aangezochte lidstaat doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van de tweede, verzoekende lidstaat.

Dublin-III Verordening heeft als doel om snel en efficiënt de enige verantwoordelijke lidstaat te bepalen

Maar één enkele lidstaat kan verantwoordelijk zijn voor de behandeling van een VIB. De methode om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen moet snel en objectief zijn.

Als iemand een eerder VIB indiende in een andere lidstaat, is de terugnameprocedure van toepassing. In dit geval is het aan de verzoekende lidstaat (waar het VIB werd ingediend) om een verzoek om terugname te richten aan de aangezochte lidstaat.

Als de aangezochte lidstaat effectief verantwoordelijk blijkt te zijn, moet deze een akkoord geven op het verzoek om terugname. Conform artikel 29(1) Dublin-III Verordening heeft de verzoekende lidstaat 6 maanden tijd om de VIB over te dragen. Als de verzoekende lidstaat hier niet in slaagt binnen de termijn, wordt deze verantwoordelijk voor de behandeling van het VIB.

Deze terugnameprocedure is van toepassing op iemand die:

  • al een VIB heeft ingediend en het land heeft verlaten voordat de verantwoordelijke lidstaat werd bepaald (artikel 20(5) Dublin-III Verordening);
  • of al een VIB heeft ingediend en tijdens de procedure het land heeft verlaten (artikel 18(1)b Dublin-III Verordening)
  • of al een VIB heeft ingediend en tijdens de procedure zijn verzoek heeft ingetrokken en daarna het land heeft verlaten (artikel 18(1)c Dublin-III Verordening)
  • of al een VIB heeft ingediend en na een finale negatieve beslissing het land heeft verlaten (artikel 18(1)d Dublin-III Verordening)

Het Hof merkt op dat artikel 29 Dublin-III Verordening geen richtlijnen bevat voor de situatie waarin de eerste lidstaat al een akkoord gaf aan de tweede lidstaat, en de betrokken persoon ondertussen een verzoek om IB indiende in een derde lidstaat.

De terugnameprocedure staat uitvoerig beschreven in artikels 23 tot en met 25 Dublin-III Verordening. Zij maken volgens het Hof geen onderscheid naargelang de procedure is opgestart door de tweede lidstaat of door de derde lidstaat. Dit betekent dat beide lidstaten zich aan dezelfde termijnen moeten houden.

Het Hof onderscheidt hierin twee situaties.

1. Een persoon dient meerdere VIB in dezelfde lidstaat in, met daartussen een verzoek om IB in een andere lidstaat

In het geval dat een persoon een verzoek om IB indient in een eerste, aangezochte lidstaat, hierna in een tweede, verzoekende lidstaat, en hierna een volgend verzoek om IB indient in de tweede, verzoekende lidstaat zijn er twee mogelijkheden:

(1) Als een persoon meerdere verzoeken om IB in dezelfde lidstaat heeft ingediend, en er nog een geldig overdrachtsbesluit is, moet deze lidstaat geen nieuw overdrachtsbesluit nemen. Ook niet als deze persoon intussen in een andere lidstaat een verzoek om IB indiende. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid niet kan overgaan naar een lidstaat dat nog een geldig overdrachtsbesluit heeft lopen.

(2) Als een persoon meerdere verzoeken om IB in dezelfde lidstaat heeft ingediend, en het overdrachtsbesluit na het eerste verzoek om IB werd uitgevoerd, moet deze lidstaat wél een nieuwe overdrachtsprocedure opstarten na het tweede verzoek om IB.

2. Een persoon dient meerdere VIB achtereenvolgens in verschillende lidstaten in

In het geval dat een persoon een verzoek om IB indient in een eerste lidstaat, hierna in een tweede lidstaat en vervolgens in een derde lidstaat verloopt de terugnameprocedure conform de termijnen van artikel 29 Dublin-III Verordening. Dit betekent dat de overdrachtstermijn voor de tweede, verzoekende lidstaat begint te lopen van zodra er een akkoord is met de eerste, aangezochte lidstaat. Deze termijn blijft lopen als de derde, verzoekende lidstaat ondertussen ook een akkoord heeft met de eerste, aangezochte lidstaat. De tweede, verzoekende lidstaat kan de overdrachtstermijn tegenover de eerste, aangezochte niet zomaar onderbreken of verlengen omwille van het akkoord tussen de eerste, aangezochte lidstaat en de derde, verzoekende lidstaat.

Artikel 29(2) Dublin-III Verordening bepaalt dat de overdrachtstermijn enkel verlengd kan worden als een persoon onderduikt op het grondgebied van de verzoekende lidstaat of als deze persoon het grondgebied verlaat. De feitelijke onmogelijkheid om de overdracht uit te voeren vormt geen reden om de overdrachtstermijn te pauzeren.

Overdracht van de verantwoordelijkheid van de eerste naar de tweede lidstaat, na verlopen overdrachtstermijn

Dit betekent dat de tweede, verzoekende lidstaatverantwoordelijk wordt voor de verzoeker om IB als de overdrachtstermijn tegenover de eerste, aangezochte lidstaat verloopt. Een eventueel akkoord tussen een derde, verzoekende lidstaat en de eerste, aangezochte lidstaat heeft hier geen invloed op. In dat geval moet de derde, verzoekende lidstaat het terugnameverzoek conform de termijnen richten aan de tweede, verzoekende lidstaat.

Dit terugnameverzoek moet in een ‘normaal’ scenario conform artikel 23(2) binnen een bepaalde termijn (twee maanden na een Eurodac-treffer of drie maanden na het VIB bij een ander bewijs) gericht worden aan de aangezochte lidstaat. Artikel 23(3) bepaalt dat de verzoekende lidstaat de verantwoordelijkheid krijgt, als het er niet in slaagt om binnen de termijnen een terugnameverzoek te richten aan de aangezochte lidstaat.

Nieuwe termijn terugnameprocedure voor derde lidstaat, na overdragen verantwoordelijk naar tweede lidstaat

In het huidige scenario richtte de derde, verzoekende lidstaat tijdig het terugnameverzoek aan de eerste, aangezochte lidstaat. De tweede, verzoekende lidstaat krijgt na het verlopen van de overdrachtstermijn de verantwoordelijkheid. Hierdoor moet de derde, verzoekende lidstaat een terugnameverzoek richten aan deze tweede, verzoekende lidstaat. Dit is echter niet meer mogelijk binnen de vooropgestelde termijnen. Volgens het Hof kan deze derde lidstaat niet worden geacht om verantwoordelijkheid op te nemen in dit scenario. Bijgevolg is artikel 23(3) niet van toepassing op deze lidstaat. Voor deze derde, verzoekende lidstaat start een nieuwe termijn om het terugnameverzoek uit te sturen van zodra de verantwoordelijkheid overgaat van de eerste, aangezochte lidstaat naar de tweede verzoekende lidstaat.

Bespreking en antwoord tweede vraag

Het Hof van Justitie legt de werking van artikel 27(1) Dublin-III Verordening als volgt uit. Een persoon die achtereenvolgens in drie lidstaten een VIB heeft ingediend, moet in deze derde lidstaat over een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel beschikken. Dit betekent dat deze persoon zich ex nunc moet kunnen beroepen op het feit dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn verzoek is overgegaan van de eerste naar de tweede lidstaat.

Situatieschets

Voor het antwoord op deze vraag is er opnieuw een situatie waarin een persoon achtereenvolgens in drie lidstaten een verzoek om IB indiende. In dat geval heeft de tweede, verzoekende lidstaat een akkoord verkregen van de eerste, aangezochte lidstaat. Ondertussen diende de persoon een verzoek om IB in de derde, verzoekende lidstaat in. Deze lidstaat heeft ook een akkoord verkregen van de eerste, aangezochte lidstaat. Tegen dit akkoord dient de persoon een beroep in. Na het indienen van dit beroep, is de verantwoordelijkheid overgegaan naar de tweede, verzoekende lidstaat.

Recht op een daadwerkelijk, ex nunc rechtsmiddel

Het hof herneemt artikel 27(1) en overweging 19 van de Dublin-III Verordening. Zij bepalen dat een persoon het recht heeft om tegen een overdrachtsbesluit een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen. Dit rechtsmiddel heeft betrekking op de correcte toepassing van de Dublin-III Verordening, en op de juridische en feitelijke situatie in de verantwoordelijke lidstaat.

In een eerder arrest van 15 april 2021 (C-194/19) oordeelde het Hof van Justitie dat dit rechtsmiddel ook betrekking heeft op de situatie die dateert van na de vaststelling van het overdrachtsbesluit. Dit impliceert dat het rechtsmiddel ook betrekking kan hebben op het feit dat de overdrachtstermijn tegenover de eerste, aangezochte lidstaat is verstreken. In dat geval waarborgt het rechtsmiddel dat de overdracht naar de eerste, aangezochte lidstaat niet doorgaat.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen