HvJ verduidelijkt ‘minderjarigheid’ en ‘werkelijk gezinsleven’ bij gezinshereniging met erkend vluchteling

Geactualiseerd in maart 2023

Wanneer een ouder gezinshereniging vraagt met zijn kind dat erkend vluchteling is (dat België binnenkwam als niet-begeleide minderjarige vreemdeling), moet het kind minderjarig zijn op het moment waarop het internationale bescherming vraagt. Het kind moet niet (meer) minderjarig zijn op het moment van de aanvraag gezinshereniging van de ouder of van de beslissing over die aanvraag. Ook eindigt het toegekende verblijfsrecht van de ouders niet zodra het kind meerderjarig wordt.

Wanneer een kind gezinshereniging vraagt met zijn ouder die erkend vluchteling is, moet het kind minderjarig zijn op het moment waarop de ouder internationale bescherming vraagt. Het kind moet dus niet meer minderjarig zijn op het moment van de toekenning van de internationale bescherming aan de ouder of op het moment van de aanvraag gezinshereniging.

In beide gevallen wordt de minderjarigheid dus beoordeeld op het tijdstip van het verzoek om internationale bescherming van het kind of de ouder die het recht op gezinshereniging opent.

Nog in beide gevallen moet de aanvraag gezinshereniging ingediend worden binnen een redelijke termijn na de toekenning van de internationale bescherming. Volgens het Hof van Justitie (HvJ) geldt er een indicatieve termijn van drie maanden, maar in België gaat het om 12 maanden tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die de laattijdige indiening verschoonbaar maken. Dat volgt uit een arrest van de Raad van State (RvS) dat de rechtspraak van het HvJ toepast op de Belgische context (RvS 23 december 22, nr. 255.380). DVZ past de redelijke termijn van 12 maanden enkel toe op de aanvraag gezinshereniging van een meerderjarig geworden kind van een ouder met internationale bescherming. De ouder van een kind met internationale bescherming dat België binnenkwam als niet-begeleide minderjarige vreemdeling, moet volgens DVZ de aanvraag gezinshereniging indienen binnen drie maanden na de toekenning van de internationale bescherming. Dat lijkt strijdig met de rechtspraak van het HvJ en de RvS (zie onder 'Gevolgen voor België?').

Om een recht op gezinshereniging te hebben, moeten ouders en hun meerderjarig geworden kind een ‘werkelijk gezinsleven’ onderhouden. Om dat te bewijzen volstaat een verwantschapsband niet. Anderzijds moeten ouders en hun meerderjarig kind niet samenwonen of eenzelfde huishouden delen: incidentele bezoeken en regelmatige contacten kunnen volstaan. Het is ook niet nodig dat ouders en kind mekaar financieel ondersteunen.

Dat alles volgt uit twee arresten van HvJ van 1 augustus 2022 (gevoegde zaken C-273/20 & C-355/20, en C-279/20). Het HvJ bouwt hiermee verder op eerdere rechtspraak in gelijkaardige zin (HvJ 12 april 2018, C-550/16 dat we eerder bespraken in dit nieuwsbericht en HvJ 16 juli 2020, C-133/19, 136/19 en 137/19 besproken in dit nieuwsbericht). De arresten van het HvJ gaan over gezinshereniging met een erkend vluchteling maar DVZ past de rechtspraak ook toe op subsidiair beschermden én medisch geregulariseerden.

Gezinshereniging geweigerd wegens meerderjarigheid op moment van beslissing over visa

In gevoegde zaken C-273/20 en C-355/20 vragen de ouders van twee Syrische zonen, beiden erkend als vluchteling in Duitsland, gezinshereniging met hun respectievelijk kind. Op het moment van de aanvraag gezinshereniging waren de kinderen in beide zaken (nog) minderjarig. Op het moment van de beslissing over de visumaanvragen waren ze beiden meerderjarig. Om die reden weigert de Duitse ambassade de visumaanvragen van de ouders.

In arrest C-279/20 vraagt een Syrische dochter gezinshereniging met haar vader die in Duitsland erkend is als vluchteling. Zij was minderjarig op het moment dat haar vader zijn verzoek om internationale bescherming indiende, maar meerderjarig op het moment dat hij erkend werd als vluchteling en dus ook op het moment van de aanvraag gezinshereniging. Om die reden weigert de Duitse ambassade haar visum gezinshereniging.

Beoordeling minderjarigheid moet op moment van de asielaanvraag

Het HvJ constateert dat lidstaten geen enkele speelruimte hebben bij het bepalen van het tijdstip waarop de leeftijd van een minderjarige vastgesteld moet worden. Als algemene regel geldt dat een Unierechtelijke bepaling die voor haar betekenis en draagwijdte niet uitdrukkelijk verwijst naar het nationale recht van de lidstaten, in heel de EU op eenvormige wijze en autonoom uitgelegd moet worden. Hierbij moet rekening gehouden worden met de context en het doel van de richtlijn.

Het doel van de Gezinsherenigingsrichtlijn is om gezinshereniging te bevorderen en minderjarigen te beschermen. Verder moet de richtlijn uitgelegd worden in overeenstemming met artikel 7 (recht op gezinsleven) en artikel 24 (hoger belang van het kind) Handvest van de Grondrechten, zodat lidstaten aanvragen gezinshereniging moeten onderzoeken in het belang van de betrokken kinderen en het gezinsleven moeten begunstigen.

Een beoordeling van de minderjarigheid van de aanvrager of gezinshereniger op datum van de beslissing over een aanvraag gezinshereniging (ouders van een alleenstaande minderjarige vluchteling) of op datum van de beslissing over de asielaanvraag, dan wel de datum van de aanvraag gezinshereniging (minderjarig kind van een erkend vluchteling), strookt volgens het HvJ niet met de doelstelling van de Gezinsherenigingsrichtlijn, noch met artikel 7 en 24 Handvest van de Grondrechten:

  • De nationale bevoegde overheden en rechtbanken zouden dan niet aangemoedigd worden om aanvragen gezinshereniging van ouders van minderjarige vluchtelingen met voorrang en urgentie te behandelen. Bij gezinshereniging van een minderjarig kind van een erkend vluchteling zouden de nationale bevoegde overheden en rechtbanken niet aangemoedigd worden om de asielaanvragen van de ouders met voorrang en urgentie te behandelen. Op die manier kan het recht op gezinsleven tussen een ouder en zijn minderjarig kind in gevaar komen.
  • Een dergelijke interpretatie van artikel 10, lid 3, punt a) Gezinsherenigingsrichtlijn (cf. ouders van een alleenstaande minderjarige vluchteling) respectievelijk artikel 4, lid 1, eerste alinea punt c) Gezinsherenigingsrichtlijn (cf. minderjarig kind van de gezinshereniger) leidt tot ongelijke behandeling en rechtsonzekerheid. De slaagkans van de aanvraag gezinshereniging hangt dan immers volledig af van de nationale instanties (en niet van de aanvrager) en met name van de snelheid waarmee ze de aanvraag behandelen of de snelheid waarmee ze een beroep tegen een weigering behandelen. Een dergelijke interpretatie kan ook leiden tussen verschillen in de behandeling van aanvragen gezinshereniging tussen lidstaten onderling en binnen één en dezelfde lidstaat.

Hieruit volgt voor gezinshereniging van een ouder met een alleenstaande minderjarige vluchteling:

  • De Gezinsherenigingsrichtlijn laat niet toe dat een nationale regeling vereist dat de vluchteling nog minderjarig is op de datum van de beslissing over de aanvraag gezinshereniging. Het voortduren van de minderjarigheid tot de datum van de beslissing over de gezinshereniging is geen ‘voorwaarde’ voor gezinshereniging in de zin van artikel 16 , lid 1, punt a) Gezinsherenigingsrichtlijn. Eerder stelde het HvJ al dat een erkend vluchteling minderjarig moet zijn op het moment van zijn asielaanvraag, maar niet (meer) op het moment van de aanvraag gezinshereniging en dus ook niet meer op het moment van de beslissing over die aanvraag. Voorwaarde is dan wel dat de aanvraag gezinshereniging ingediend wordt binnen een redelijke termijn van in principe drie maanden na de erkenning als vluchteling (zie HvJ 12 april 2018, C-550/16 besproken in dit nieuwsbericht) > De Raad van State oordeelde dat in België een redelijke termijn geldt van 12 maanden i.p.v. drie maanden (RvS 23 december 22, nr. 255.380, zie 'Gevolgen voor België?');
  • De Gezinsherenigingsrichtlijn verzet zich tegen een nationale regeling die het verblijfsrecht van de ouders beëindigt zodra het kind meerderjarig wordt.

Hieruit volgt voor gezinshereniging van een minderjarig kind van een erkend vluchteling:

  • Om te bepalen of een kind van een erkend vluchteling ‘minderjarig’ is in de zin van artikel 4, lid 1, eerste alinea, punt c) Gezinsherenigingsrichtlijn, moet uitgegaan worden van de datum van de asielaanvraag van de ouder wanneer het kind meerderjarig geworden is vóór de toekenning van de vluchtelingenstatus en dus vóór de aanvraag gezinshereniging. In dit verband herinnert het HvJ aan de declaratoire kracht van een erkenning als vluchteling die terugwerkt tot de datum van de asielaanvraag. De aanvraag gezinshereniging moet ook hier ingediend worden binnen een redelijke termijn van in principe drie maanden na de erkenning als vluchteling. > De Raad van State oordeelde dat in België een redelijke termijn geldt van 12 maanden i.p.v. drie maanden (RvS 23 december 22, nr. 255.380, zie 'Gevolgen voor België?')

Werkelijk gezinsleven

Volgens artikel 16, lid 1, punt b) Gezinsherenigingsrichtlijn kunnen lidstaten de gezinshereniging weigeren of het verblijf beëindigen wanneer er geen ‘werkelijk gezinsleven’ meer bestaat tussen de gezinshereniger en het gezinslid. In beide zaken wou de nationale rechter weten aan welke voorwaarden voldaan moet zijn om te kunnen spreken van een werkelijk gezinsleven wanneer het minderjarig kind meerderjarig werd vóór de toekenning van de vluchtelingenstatus.

Volgens het HvJ:

  • gaat het om een Unierechtelijk begrip dat in heel de EU éénvormig en autonoom uitgelegd moet worden, waarbij rekening gehouden moet worden met de context en het doel van de Gezinsherenigingsrichtlijn;
  • heeft de Gezinsherenigingsrichtlijn tot doel gezinnen te beschermen en de mogelijkheid te bieden het gezinsleven voort te zetten of op te bouwen;
  • moet artikel 16 Gezinsherenigingsrichtlijn de artikelen 7 en 24 Handvest van de Grondrechten respecteren zodat lidstaten aanvragen gezinshereniging moeten onderzoeken in het belang van de betrokken kinderen en het gezinsleven moeten begunstigen.
  • vereist het begrip ‘werkelijk gezinsleven’ een beoordeling per geval. In de zaken voorgelegd aan het HvJ waren de kinderen nog minderjarig op het moment dat zijzelf of hun ouder gedwongen werd(en) hun land van herkomst te ontvluchten, zodat zij toen een kerngezin vormden. Niets wijst erop dat betrokkenen geen werkelijk gezinsleven leidden in de periode voorafgaand aan de vlucht van ouder respectievelijk kind. Ook moet men rekening houden met het feit dat ouders en kind geen werkelijk gezinsleven hebben kunnen leiden in de periode dat ze van elkaar gescheiden waren vanwege de vlucht van ouder respectievelijk kind;
  • volstaatverwantschap van de eerste graad in rechtstreeks opgaande lijn op zich niet om een werkelijk gezinsleven te bewijzen;
  • laat de Gezinsherenigingsrichtlijn het over aan de betrokken gezinsleden om te bepalen hoe zij hun gezinsleven willen leiden en stelt het géén eisen met betrekking tot de intensiteit van hun gezinsband, zolang de betrokkenen een werkelijk gezinsleven (blijven) leiden;
  • mag men er niet vanuit gaan dat elk gezinsleven tussen ouder en kind onmiddellijk ophoudt te bestaan, zodra het minderjarig kind meerderjarig wordt;
  • moet men, voor het bestaan van een werkelijk gezinsleven, nagaan of er daadwerkelijk sprake is van een gezinsband of van de wil om een dergelijke band vast te stellen of te behouden;
  • is het niet vereist dat ouder en kind deel uitmaken van hetzelfde huishoudenof onder hetzelfde dak leven;
    • volstaat de intentie om mekaar, in de mate van het mogelijke, te bezoeken en om regelmatige contacten, van welke aard ook, te onderhouden, om aan te nemen dat ouder en kind persoonlijke en affectieve betrekkingen aan het herstellen zijn en vormt dit een bewijs van een werkelijk gezinsleven;
    • vereist een werkelijk gezinsleven niet dat kind en ouder mekaar financieel ondersteunen. Daarvoor hebben ze wellicht niet de nodige middelen.

Gevolgen voor België?

De rechtspraak van het HvJ heeft consequenties voor België op de volgende punten:

  1. Een meerderjarig gewordenkind van een ouder met internationale bescherming kan tochgezinshereniging vragen (en krijgen) wanneer het kind wel nog minderjarig was op de datum van de asielaanvraag van de ouder, maar niet meer op de datum van de aanvraag gezinshereniging. De aanvraag gezinshereniging moet ingediend worden binnen een redelijke termijn van in principe drie maanden. Dit is echter een indicatieve termijn gebaseerd op artikel 12 Gezinsherenigingsrichtlijn (dat gaat over de termijn waarbinnen een familielid van een erkend vluchteling vrijgesteld is van de materiële voorwaarden voor gezinshereniging). Bij de omzetting van artikel 12 Gezinsherenigingsrichtlijn in artikel 10 §2, alinea 5 Verblijfswet koos België ervoor om de termijn van drie maanden uit te breiden naar 12 maanden. Artikel 3, laatste lid Gezinsherenigingsrichtlijn laat lidstaten immers toe om gunstigere bepalingen vast te stellen. Dit heeft in België volgens de Raad van State tot gevolg dat de redelijke termijn waarbinnen een meerderjarig geworden kind van een persoon met internationale bescherming, zijn aanvraag gezinshereniging moet indienen, 12 maanden is en niet drie maanden (RvS 23 december 22, nr. 255.380). DVZ paste zijn beleid aan in die zin. De redelijke termijn van 12 maanden kan nog verlengd worden bij bewezen bijzondere omstandigheden die de laattijdige indiening verschoonbaar maken.

  2. Een ouder van een kind met internationale bescherming kan tochgezinshereniging vragen (en krijgen) wanneer het kind minderjarig was op de datum van zijn asielaanvraag, maar meerderjarig op de datum van de toekenning van de internationale bescherming en de datum van de aanvraag gezinshereniging van de ouder. De aanvraag gezinshereniging moet ingediend worden binnen een redelijke termijn na de toekenning van de internationale bescherming aan het kind. Volgens DVZ is dat in principe een termijn van drie maanden. Deze termijn kan nog verlengd worden bij bewezen bijzondere omstandigheden die de laattijdige indiening verschoonbaar maken. Uit RvS-arrest nr 255.380 volgt dat ook de ouder van een kind met internationale bescherming, dat België binnenkwam als niet-begeleide minderjarige vreemdeling, een redelijke termijn van 12 maanden moet hebben om gezinshereniging te vragen. De redenering van de RvS is immers grotendeels gebaseerd op HvJ-arrest nr. C-550/16 dat gaat over gezinshereniging van een ouder met een alleenstaande minderjarige vluchteling. De bepaling die het HvJ daar aanhaalt als 'indicatie' voor een redelijke termijn (artikel 12 Gezinsherenigingsrichtlijn) werd in België omgezet in artikel 10 §2, alinea 5 Verblijfswet, waardoor er in België een redelijke termijn van 12 maanden geldt in plaats van drie maanden.

  3. Het verblijfsrecht van ouders van een kind met internationale bescherming dat het land binnenkwam als niet-begeleide minderjarige vreemdeling, mag niet beëindigd worden wanneer het kind meerderjarig wordt. Volgens huidig artikel 13 Verblijfswet hebben de ouders gedurende vijf jaar een beperkt verblijfsrecht. Om een onbeperkt verblijfsrecht te bekomen (na vijf jaar) moeten ze stabiele en toereikende bestaansmiddelen bewijzen. Doen ze dat niet, dan schrijft een omzendbrief van 13 december 2013 voor dat het verblijfsrecht van de ouders verlengd wordt tot de meerderjarigheid van het kind. Nadien zal hun situatie geval per geval onderzocht worden. Het was in België dus niet uitgesloten dat het verblijfsrecht van de ouder(s) beëindigd wordt wanneer hun kind meerderjarig wordt. Dat staat op gespannen voet met de rechtspraak van het HvJ.

  4. Wanneer meerderjarig geworden kinderen en hun ouders niet (meer) samenwonen, kan dit op zich geen reden meer zijn voor DVZ om het verblijfsrecht van ouder of kind te beëindigen. Een werkelijk gezinsleven tussen ouder en (meerderjarig) kind vereist immers niet noodzakelijk samenwoonst onder hetzelfde dak. DVZ zal eerst moeten nagaan of er nog affectieve banden bestaan of minstens de intentie om contacten te hebben of te herstellen. In de zaken voorgelegd aan het HvJ ging het telkens om ouder(s) of kinderen met internationale bescherming, maar mogelijks heeft deze rechtspraak ook gevolgen voor ouders en kinderen zonder internationale bescherming. Artikel 16 Gezinsherenigingsrichtlijn en het daarin vermelde begrip ‘werkelijk gezinsleven’ is immers van toepassing op elke gezinshereniging met een derdelands onderdaan. DVZ bevestigde aan het AgII dat het rekening houdt met affectieve banden bij gebrek aan samenwoonst.

Meer info