Inreisverbod is onverenigbaar met overdrachtsbesluit in het kader van Dublinprocedure

In arrest nr. 226 710 van 26 september 2019 oordeelde de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat een inreisverbod voor alle EU-lidstaten overeenkomstig de Terugkeerrichtlijn onverenigbaar is met een overdrachtsbesluit aan een EU-lidstaat op basis van de Dublin III-Verordening.

Feiten

De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) gaf op 21 mei 2019 aan een Marokkaanse vrouw een bevel om het grondgebied te verlaten met vasthouding met het oog op repatriëring (bijlage 13septies) en een inreisverbod (bijlage 13sexies) van drie jaar.

Als motivering voor het inreisverbod van drie jaar gaf DVZ op dat er:

  • geen termijn voor vrijwillig vertrek werd toegekend (artikel 74/11, §1, lid 2 Verblijfswet)
  • een risico op onderduiken bestond omdat betrokkene geen verblijfsaanvraag had ingediend en haar aanwezigheid op het Belgisch grondgebied niet bij de gemeente had gemeld
  • een potentieel gevaar voor de openbare orde was omdat betrokkene op heterdaad betrapt was op winkeldiefstal

Op 2 juni 2019 diende de vrouw een verzoek om internationale bescherming in. DVZ richtte op 13 juni 2019 een overnameverzoek aan Spanje dat op 17 juni 2019 door Spanje aanvaard werd. Daarop nam DVZ op 20 juni 2019 een beslissing tot weigering van verblijf met een bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater).
Vóór haar vrijwillig vertrek naar Spanje op 4 juli 2019 diende betrokkene op 4 juni 2019 een annulatie- en schorsingsberoep in tegen het inreisverbod.

RvV

De RvV oordeelt dat een vreemdeling niet gelijktijdig het voorwerp kan uitmaken van:

  • een inreisverbod voor het grondgebied van alle lidstaten en
  • een besluit tot overdracht aan één van de lidstaten, in casu Spanje.

Een inreisverbod overeenkomstig de Terugkeerrichtlijn is volgens de RvV onverenigbaar met een overdrachtsbesluit overeenkomstig de Dublin III-Verordening.
De RvV merkt op dat het eerder opgelegd inreisverbod impliciet is opgeheven door de verwerping van het verzoek om internationale bescherming (bijlage 26quater) en het overdrachtsbesluit. De RvV baseert zich hiervoor op rechtspraak van de Raad van State (RvS) die zegt dat:

  • wanneer de overheid ingevolge een tot haar gericht verzoek een nieuwe beslissing neemt na nieuw onderzoek van de zaak en op grond van nieuwe gegevens,
  • zij moet worden geacht haar eerste beslissing impliciet te hebben ingetrokken of opgeheven, en te hebben vervangen door die nieuwe beslissing die een nieuwe uiting van de wil van de overheid uitmaakt (RvS arrest nr. 194.637 van 25 juni 2009).

Door de impliciete opheffing verliest het inreisverbod zijn geldigheid voor de toekomst en heeft het ex nunc geen rechtsgevolgen meer.

De RvV verklaart het annulatieberoep tegen het inreisverbod dan ook zonder voorwerp.