6 juli 2020
Geactualiseerd op 6 augustus 2020 
 

De Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) van het Hof van Beroep van Brussel vernietigde op 26 juni 2020 een beschikking van de Raadkamer waarbij het verzoek tot vrijlating van een Marokkaanse man in detentie met het oog op repatriëring ongegrond werd verklaard.

Er is volgens de KI geen garantie op repatriëring ‘binnen een redelijke termijn’ zolang niet voorzien kan worden wanneer de Marokkaanse grenzen opnieuw zullen opengaan. De KI beval de vrijlating van de betrokkene (beschikking nr. 2020/2080 van 26 juni 2020).

Intussen zijn de Marokkaanse grenzen sinds 15 juli 2020 gedeeltelijk heropend om onder meer de terugkeer van Marokkaanse onderdanen naar Marokko toe te staan. De in dit artikel besproken rechtspraak kan echter nog steeds relevant zijn voor onderdanen van andere landen wier grenzen nog steeds gesloten zijn

Feiten

Een Marokkaanse man kreeg op 4 februari 2020 een uitwijzingsbevel en een inreisverbod van 10 jaar betekend. Op 16 maart kreeg hij opnieuw een bevel om het grondgebied te verlaten en werd hij in detentie geplaatst met het oog op repatriëring.

Nadat zijn verzoek tot vrijlating twee maal was geweigerd, werd de vasthoudingsbeslissing opnieuw op 15 mei 2020 verlengd. De man verzocht de raadkamer op 26 mei om zijn vrijlating maar die vordering werd op 3 juni ongegrond verklaard.

Betrokkene ging op 4 juni in beroep tegen deze beschikking bij de KI.

KI nr. 2020/2080 van 26 juni 2020

Op basis van het administratief dossier en de door de man neergelegde stukken (waaronder een verklaring van de Marokkaanse ambassade in Brussel en krantenartikelen) stelde de KI vast dat:

  • het vluchtverkeer van en naar Marokko op het moment van zijn uitspraak nog steeds opgeschort is in het kader van de Covid-19 pandemie en
  • het onmogelijk is te voorzien wanneer de Marokkaanse overheid de grenzen opnieuw zal open stellen.

De KI concludeert bijgevolg dat het in die onzekere omstandigheden niet mogelijk is om betrokkene ‘binnen een redelijke termijn’ naar zijn herkomstland te repatriëren zoals artikel 7, alinea 5 Verblijfswet vereist.

De KI vernietigt dan ook de beschikking van de raadkamer waarbij het verzoek tot vrijlating van de man ongegrond werd verklaard en beveelt de vrijlating van de man.

Er werd geen cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van de KI en de betrokkene werd in vrijheid gesteld.  

Rechtspraak van het Hof van Cassatie

In twee andere zaken stelde het Hof van Cassatie evenwel dat, gelet op de maatregelen genomen met betrekking tot de corona-epidemie, de omstandigheid dat het tijdelijk niet mogelijk is om een vreemdeling ten aanzien van wie een terugkeerbeslissing is genomen, naar het land van herkomst te repatriëren, niet inhoudt dat een effectieve repatriëring binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. De vasthouding moet dus niet worden beëindigd (Cass. nr. P.20.0445.F van 6 mei 2020 en Cass. nr. P.20.0464.N van 12 mei 2020).

In beide zaken werden door de betrokkene geen concrete elementen aangebracht waaruit moet blijken dat een effectieve repatriëring binnen een redelijke termijn niet mogelijk is.