Nieuwe rechtspraak RvV in Guinese asieldossiers

Sinds enkele weken merken we een wijziging in de rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in Guinese asieldossiers in verband met vrouwelijke genitale verminking. Het gaat om beslissingen in asielaanvragen waar de ouders de hoofdaanvragers zijn en er geen aparte asielaanvraag door de minderjarige kinderen is ingediend.

  • In de geziene beslissingen had het CGVS geoordeeld dat het verhaal van de ouders ongeloofwaardig was, en op basis daarvan werd ook de vrees voor vrouwelijke genitale verminking van de dochters niet aangenomen.
  • De RvV besliste in beroepen tegen zulke dossiers al sinds enige tijd meestal dat het asielverhaal moet opgesplitst worden in het verhaal van de dochters en dat van de ouders. Wat betreft de kinderen leidt de RvV uit objectieve bronnen af dat het risico effectief zeer groot is dat zij slachtoffer zullen worden van genitale verminking. Zij worden dan ook doorgaans erkend.
  • Voor de ouders besliste de RvV vroeger vaak alsnog tot een weigering omdat hun verhaal ongeloofwaardig werd bevonden. Maar in zijn laatste beslissingen beschouwt de RvV nu de erkenning van de kinderen wel als een nieuw gegeven in het asielverhaal van de ouders, wat verder moet onderzocht worden door het CGVS. De RvV vernietigt dus de beslissing voor wat betreft de ouders en laat de beslissing aan het CGVS over. Zie bijvoorbeeld RvV arrest nr. 140.493 van 06-03-2015.

De vraag blijft waarom de RvV zelf de asielaanvraag van de ouders niet (positief) kan beoordelen wanneer de vrees voor besnijdenis van de kinderen aangenomen wordt. Het rechtsleerartikel "L’unité familiale, un droit du réfugié" van Christine Flamand van vzw Intact, geeft argumenten tegen deze terughoudendheid van de RvV. Deze argumenten moeten ook meegenomen worden door het CGVS:

  • Het UNHCR stelt het principe van het afgeleide statuut en familiale eenheid voorop in de “Guidance Note on Refugee Claims relating to Female Genital Mutilation” van mei 2009. Hierin stelt het UNHCR twee zaken betreffende familiale eenheid, die op dit moment niet toegepast worden door de RvV:
    • Enerzijds moet de erkenning van een kind dat een eigen asielaanvraag indient kunnen leiden tot een afgeleide status voor de ouders, net zoals de erkenning van ouders ook automatisch leidt tot hetzelfde statuut voor de minderjarige kinderen.
    • Anderzijds stelt het UNHCR dat ook in dit soort claims de ouder als hoofdaanvrager moet kunnen beschouwd worden, bijvoorbeeld wanneer de ouder als vrees aanhaalt dat hij of zij gedwongen zou worden om het lijden van het kind aan te zien of wanneer het verzet tegen de besnijdenis zou leiden tot een vervolging.
  • De Raad van State (RvS) vernietigde eind vorig jaar een beslissing van de RvV omdat deze niet inging op de geuite vrees van de moeder dat zij de besnijdenis van haar dochter als haar eigen lijden beschouwt, temeer zij zelf het slachtoffer geworden was van deze praktijk. De RvS oordeelde dat het niet correct was van de RvV de vrees van het kind daaromtrent los te koppelen van die van de ouder als die aangaf dat ze dezelfde vrees had, en die bovendien hoofdaanvrager was (RvS arrest nr. 229.574 van 16-12-2014).
  • In oude rechtspraak aanvaardt de RvV het verzet tegen de besnijdenis van de kinderen wel als een risico voor de ouders.
  • Ook kan steun gevonden worden in het feit dat de afgeleide status wel systematisch in de omgekeerde richting wordt toegepast: minderjarige kinderen krijgen doorgaans de afgeleide status van de ouders.
  • De kwalificatierichtlijn (2011/95/EU) voorziet dat lidstaten moeten waken over de familiale eenheid. Bij de herziening van deze richtlijn kwam er een duidelijke uitbreiding van wat “familieleden” zijn, in die zin dat nu ook de ouders van minderjarigen worden bedoeld.
  • Tot slot komt de huidige terughoudendheid van de RvV ook niet tegemoet aan het belang van het kind, in die zin dat het kind in een moeilijke positie wordt geplaatst als kind van ouders in onwettig verblijf indien de ouders niet erkend worden. Dat gaat in tegen artikel 24.2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en tegen overweging 18 van de Kwalificatierichtlijn.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen