Oordeel aan RvV of UDN-beroep tijdig is ingediend

De termijn om beroep bij uiterst dringende noodzakelijkheid in te stellen tegen een uitwijzingsmaatregel varieert naargelang het om een eerste maatregel gaat, dan wel een tweede (of volgende). Pas wanneer de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een eventueel ingediend UDN-beroep verwerpt, kan DVZ de betrokkene rechtmatig repatriëren. De beoordeling van het al dan niet tijdig karakter van het UDN-beroep gebeurt best door de RvV. Wanneer DVZ dit zelf in handen neemt, bestaat het risico dat de repatriëring onrechtmatig is. De twee hieronder besproken arresten gaan in op de problematiek van de beroepstermijn en de implicatie daarvan op de rechtmatigheid van een repatriëring.

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) oordeelde in arrest nr. 154.156 van 8 oktober 2015 dat het vrijwillig uitvoeren van een uitwijzingsbevel als gevolg heeft dat de uitwijzingsmaatregel uit het rechtsverkeer verdwijnt. Hierdoor kan een daarna afgeleverd bevel niet beschouwd worden als een tweede uitwijzingsmaatregel, waarvoor een gereduceerde beroepstermijn geldt bij een eventuele vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid.

De RvV oordeelde in arrest nr. 149.833 van 20 juli 2015 dat het in bepaalde omstandigheden onverantwoord kan zijn om de gereduceerde beroepstermijn van vijf dagen te hanteren. Zelfs wanneer het om een tweede uitwijzingsmaatregel gaat.

RvV-arrest nr. 154.156

Feiten

Een Syriër diende in 2013 een asielaanvraag in België in. Na afstand te hebben gedaan van zijn asielaanvraag werd hem een bevel om het grondgebied te verlaten (BGV) betekend. Betrokkene voerde dit bevel binnen zijn geldigheidstermijn uit.

In 2015 diende hij opnieuw een asielaanvraag in, na België te zijn binnengekomen met een geldig Schengenvisum afgeleverd door de Spaanse overheid. België richtte een verzoek tot overname aan Spanje in het kader van de Dublin III-Verordening. Spanje stemde hiermee in.

DVZ weigerde de asielaanvraag met een bijlage 26quater, en plaatste hem in detentie met het oog op repatriëring.

Acht dagen na de betekening van de bijlage 26quater diende betrokkene bij de RvV een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid in. Enkele uren voor de RvV uitspraak zou doen over de vordering, ging DVZ eenzijdig over tot repatriëring van betrokkene naar Spanje. DVZ oordeelde dat de vordering tot schorsing laattijdig was ingediend. De RvV werd hiervan voor de zitting op de hoogte gebracht.

Beoordeling RvV

De schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitwijzingsmaatregel kan bij uiterst dringende noodzakelijkheid gevorderd worden. Dit kan als de tenuitvoerlegging van die maatregel imminent is. De vordering moet in principe bij de RvV ingediend worden, binnen tien dagen na kennisgeving van de maatregel. Tenzij het om een tweede of volgende maatregel gaat: in dat geval geldt een gereduceerde beroepstermijn van vijf dagen. Zie artikel 39/57, §1, derde lid Verblijfswet (Vw).

DVZ mag slechts tot gedwongen tenuitvoerlegging van de maatregel overgaan nadat de RvV de binnen de beroepstermijn ingediende vordering tot schorsing bij UDN heeft verworpen (artikel 39/83 Vw).

Volgens de Raad heeft DVZ in dit geval ten onrechte geoordeeld dat het om een tweede uitwijzingsmaatregel ging, waarvoor een beroepstermijn van vijf dagen geldt. Betrokkene had immers het hem in 2013 betekende bevel uitgevoerd binnen de toegekende termijn. Daardoor:

  • is dat bevel niet meer in het rechtsverkeer aanwezig en
  • kan het hem in 2015 betekende bevel niet als een tweede uitwijzingsmaatregel beschouwd worden.

Er was dus een beroepstermijn van tien dagen van toepassing. Betrokkene heeft volgens de RvV tijdig beroep ingediend.

Doordat de bijlage 26quater ten onrechte beschouwd werd als een tweede uitwijzingsmaatregel, heeft DVZ betrokkene in strijd met artikel 39/83 Vw gerepatrieerd. DVZ had betrokkene pas rechtmatig kunnen repatriëren nadat de RvV zich had uitgesproken over de vordering, en deze verworpen had.

De Raad verwierp uiteindelijk de vordering:

  • bij gebrek aan uiterst dringende noodzakelijkheid en
  • bij gebrek aan doel

Nu betrokkene naar Spanje was overgebracht, was er niet langer sprake van een mogelijke dringende noodzakelijkheid, een nakende repatriëring. De vordering was ook doelloos geworden omdat de Raad de tenuitvoerlegging van de al uitgevoerde beslissing niet langer kon schorsen.

RvV-arrest nr. 149.833

Feiten

Na de verwerping van zijn asielaanvraag en drie aanvragen artikel 9bis kreeg een Indiër een uitwijzingsbevel betekend op 21 september 2012. Zijn vierde aanvraag 9bis werd op 28 oktober 2013 onontvankelijk verklaard en hij kreeg een inreisverbod opgelegd (bijlage 13sexies).

Tegen deze beslissing stelde betrokkene een vordering tot schorsing en annulatie in. Op 10 juli 2015 werd hem een uitwijzingsbevel en een beslissing tot detentie met het oog op repatriëring (bijlage 13septies) betekend. Hiertegen diende hij op 17 juli een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid in. Op dezelfde dag stelde hij tegen de bijlage 13sexies een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid in. Zodat hij bij wijze van voorlopige maatregel de versnelde behandeling van de ingestelde vordering tot schorsing kon verkrijgen.

Beoordeling RvV

Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moeten beroepsmogelijkheden garanties bieden op het vlak van:

  • toegankelijkheid
  • kwaliteit
  • snelheid en
  • schorsend effect

Hierbij is er enkel sprake van een effectief rechtsmiddel in de zin van artikel 13 EVRM als het kan vermijden dat schade daadwerkelijk ontstaat.

Betrokkene had een schending van artikel 3 EVRM aangevoerd in:

  • zijn vordering tot schorsing en
  • annulatie tegen de onontvankelijkheidsverklaring van een aanvraag artikel 9bis. Hierbij was ook een inreisverbod opgelegd (bijlage 13sexies).

De RvV verwijst naar de rechtspraak van het EHRM en geeft aan dat het in dit geval moeilijk te verantwoorden was om de beroepstermijn terug te brengen tot vijf dagen. Er lagen bijna drie jaar tussen de bestreden maatregel en de eraan voorafgaande uitwijzingsmaatregel. Hierdoor zouden er in de tussentijd bepaalde aanspraken ontstaan kunnen zijn. Deze aanspraken zouden niet onderzocht kunnen worden bij een gereduceerde beroepstermijn.