Opvangrecht onwettig verblijvend gezin met kind niet afhankelijk van terugkeer noch beperkt in de tijd

De opvangpraktijk van begeleide minderjarigen in het terugkeercentrum van Holsbeek is onwettig. Dat vinden zowel de Arbeidsrechtbank van Brugge, als de federale ombudsman. We bespreken eerst de rechtspraak, en daarna het rapport van de ombudsman. Een overzicht van de bronnen vindt u onderaan dit bericht in het vak 'meer info'.

Rechtspraak over opvang gezin met kind

De Arbeidsrechtbank van Brugge sprak zich op 19-02-2014 als eerste ten gronde uit over het recht op materiële opvang van onwettig verblijvende gezinnen met minderjarige kinderen. Volgens de Arbeidsrechtbank Brugge is hun opvangrecht niet afhankelijk van terugkeer noch beperkt in de tijd, en is de opvang in het terugkeercentrum van Holsbeek onwettig. Er is ook al veel rechtspraak in kortgeding, die toewijzingen aan Holsbeek vernietigt. Fedasil stelde hoger beroep in tegen het vonnis van Brugge.

Op 16-04-2014 velde de Arbeidsrechtbank Brugge een tweede, gelijkaardig vonnis.

Feiten voor Arbrb Brugge 19-02-2014

De aanvraag tot materiële hulp van een Russisch gezin met minderjarige kinderen werd op 06-03-2013 door Fedasil geweigerd wegens verzadiging van het opvangnetwerk.

Op 19-06-2013 bood Fedasil alsnog opvang aan maar onder voorwaarde van vrijwillige terugkeer. Het gezin meldde zich niet aan bij de Dispatching omdat het opvangaanbod niet conform de wettelijke bepalingen gebeurde en omdat zij slechts een opvangplaats zouden toegewezen krijgen als ze eerst een verklaring tot vrijwillige terugkeer zouden ondertekenen.

Op 13-05-2013 stelde het gezin een beroep in tegen de beslissing van 06-03-2013.

Arbeidsrechtbank Brugge van 19-02-2014

De arbeidsrechtbank van Brugge vernietigt de bestreden beslissing, en beveelt Fedasil binnen vijf werkdagen materiële opvang aan te bieden in een federaal opvangcentrum, zonder beperking tot 30 dagen, en zonder voorwaarden zoals de ondertekening van een verklaring van vrijwillige terugkeer. De arbeidsrechter legt een dwangsom op van 250 euro per dag vertraging.

Fedasil heeft een beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Arbeidsrechtbank Brugge van 16-04-2014

In een vonnis van 16 april 2014 legt de Arbeidsrechtbank Brugge nog strengere voorwaarden op:

De arbeidsrechtbank van Brugge vernietigt de bestreden beslissing, en beveelt Fedasil binnen vijf werkdagen materiële opvang aan te bieden in een federaal opvangcentrum, zonder beperking tot 30 dagen, en zonder voorwaarden zoals de ondertekening van een verklaring van vrijwillige terugkeer of gedwongen terugkeer, en met een verbod om het gezin onder te brengen of te laten onderbrengen in een gesloten centrum van de FOD Binnenlandse Zaken. De arbeidsrechter legt een dwangsom op van 250 euro per dag vertraging, per bijkomende voorwaarde, en per dag overtreding van het verbod, met een globaal maximum van 25.000 euro.

Bevoegdheidsverdeling OCMW-Fedasil

Het is aan het OCMW om na te gaan of er een recht op materiële hulp is door de behoeftigheid vast te stellen van de minderjarige die met zijn ouders illegaal op het grondgebied verblijft. Fedasil is niet bevoegd om het recht op materiële hulp toe te kennen, te beperken of het recht afhankelijk te maken van voorwaarden.

Vrees schending rechten

Het gezin stelde een beroep in uit vrees dat de opvang aangewend zou kunnen worden in functie van een terugkeer. Er is volgens de arbeidsrechter sprake van een rechtmatige vrees voor schending van rechten. In de mate dat het gevaar voor een onrechtmatige gedwongen terugkeer een ernstige bedreiging van rechten vormt, verklaart de arbeidsrechter de rechtsvordering toegelaten.

Om na te gaan of er sprake is van een rechtmatige vrees van het gezin om een verklaring te ondertekenen en in te stemmen met de aangeboden opvang baseert de arbeidsrechter zich op de informatie-nota van Fedasil ‘Informatie over de materiële hulp en het terugkeertraject voor gezinnen met minderjarigen opgevangen krachtens het KB 24 juni 2004’. Volgens de arbeidsrechter blijkt uit de nota niet dat het gezin kan verblijven in het terugkeercentrum waar de materiële opvang wordt aangeboden zonder vrees voor een gedwongen terugkeer:

  • In de titel van deze informatie-nota wordt de materiële hulp gekoppeld aan een terugkeertraject. Door beide te koppelen creëert men volgens de arbeidsrechter verwarring over taken en bevoegdheden en doet men bij de betrokkenen een vrees ontstaan voor aantasting van rechten.
  • De passage in de informatie-nota waarin wordt gesteld dat ‘deze hulp door Fedasil enkel wordt toegekend in een open terugkeercentrum dat door de Dienst Vreemdelingenzaken beheerd wordt in toepassing van een partnerschapsovereenkomst met Fedasil’ kan volgens de arbeidsrechter de vrees wekken voor een prompte gedwongen terugkeer. Hoewel de aanduiding van een terugkeercentrum is voorzien in artikel 54, §1 Vw kan die volgens de arbeidsrechter niet gelden voor minderjarigen. Dit zou ook in strijd zijn met artikel 74/9, §3 Vw dat ‘een eigen woning’ voorziet.
  • In artikel 7 van het KB van 24-06-2004 (voorwaarden en modaliteiten opvang onwettig verblijvende gezinnen met minderjarigen) wordt de indruk gewekt dat de opvang in functie staat van o.m. een vrijwillige terugkeer, waardoor de opvang naar de achtergrond lijkt te verdwijnen. De materiële hulp door Fedasil loopt daardoor het gevaar te worden overschaduwd door terugkeeracties die zeker niet tot zijn hoofdtaken behoren. De arbeidsrechter vraagt zich ook af of de 30 dagen die als maximale duur van een verblijf in het terugkeercentrum wordt vooropgesteld in de brief van Fedasil aan de OCMW’s niet strijdig is met de drie maanden voorzien in artikel 7 van voornoemd KB.
  • Door in de informatie-nota aan te kondigen dat Fedasil een einde zal stellen aan de opvang in functie van een mogelijke actie vanwege de DVZ begeeft hij zich in de bevoegdheidssfeer van de DVZ.

Ook de teksten op de website van Fedasil bevestigen volgens de arbeidsrechter eerder genoemde vrees van het gezin:

  • Gezinnen zonder wettig verblijf worden opgevangen in het open terugkeercentrum van de DVZ in Holsbeek of, als er geen plaatsen beschikbaar zijn, in een open terugkeerplaats van Fedasil. De DVZ heeft daartoe wettelijk geen opdracht, zo stelt de arbeidsrechtbank.
  • De bepaling 'Na deze termijn van 30 dagen mag de Dienst Vreemdelingenzaken tot een gedwongen terugkeer overgaan' bevestigt de vrees van het gezin dat hun opvang het risico inhoudt dat zij gedwongen moeten terugkeren. Dat de betrokkenen maximaal geïnformeerd en gecoached worden om tot een vrijwillige terugkeer over te gaan, betekent volgens de arbeidsrechter niet dat zij gedwongen kunnen worden in een terugkeertraject te stappen, want men kan niemand dwingen iets ‘vrijwillig’ te doen.

Samenwerkingsovereenkomst DVZ-Fedasil

Verder houdt de arbeidsrechter de overeenkomst tussen de DVZ en Fedasil van 29 maart 2013 tegen een kritisch licht:

  • De arbeidsrechter stelt zich de vraag of de overeenkomst wel een overeenkomst is met het oog op ‘materiële hulp’ zoals bepaald in artikel 62 Opvangwet. De DVZ heeft immers een andere opdracht dan die van onthaal en maatschappelijke dienstverlening.
  • In de overeenkomst wordt de definitie van ‘materiële opvang’ zoals vastgelegd in de opvangwet uitgebreid. Aan het ‘informeren … over de inhoud en het belang van de programma’s van vrijwillige terugkeer’ wordt ‘de toegang tot een programma voor vrijwillige terugkeer’ toegevoegd.
  • In de overeenkomst wordt bepaald dat materiële hulp en een terugkeertraject wordt aangeboden in een open terugkeercentrum beheerd door de DVZ terwijl in de OCMW-wet, het KB van 24 juni 2004 en de Opvangwet een federaal opvangcentrum beheerd door Fedasil is voorzien. Hoewel Fedasil de mogelijkheid heeft om de opvangtaak toe te vertrouwen aan partners is niet voorzien dat dit gebeurt binnen een structuur of centrum beheerd door de DVZ. Bovendien mag Fedasil zijn wettelijke taak van het verlenen van materiële hulp en opvang niet door een derde laten beperken. Een terugkeercentrum belet volgens de arbeidsrechter niet dat er materiële hulp kan worden verstrekt maar heeft een andere finaliteit.
  • Fedasil verbindt zich ertoe om de dienst Sefor van DVZ die instaat voor de opvolging van de betekende bevelen om het grondgebied te verlaten te verwittigen. De arbeidsrechtbank stelt zich de vraag of en met welk oogmerk het binnen de taken van Fedasil past om de DVZ in te lichten over de opvang.
  • Blijkens de samenwerkingsovereenkomst gaat het terugkeertraject onmiddellijk van start en duurt het maximaal 30 dagen. Als het gezin zich na deze termijn terug aandient bij de dispatching van Fedasil neemt deze contact op met Sefor opdat een opsluitingsmaatregel kan genomen worden en een transfer naar een woon-unit geregeld kan worden. De arbeidsrechter merkt op dat de opsluiting van minderjarigen onwettelijk is en een schending uitmaakt van artikel 3 EVRM. De bescherming van minderjarigen is onafhankelijk van de houding van hun ouders en geldt dus ook wanneer hun ouders een beoordelingsfout maken.
  • Het is voor de arbeidsrechtbank niet duidelijk waarom Fedasil al in het eerste gesprek tijdens een verblijf dat opvang en materiële hulp moet inhouden terugkeerconsulenten aan het werk zet en met DVZ meewerkt. Het ontgaat de rechtbank ook waarom het opgevangen gezin al meteen door eigen consulenten moet geïnformeerd worden over een mogelijke gedwongen verwijdering. Dit plaatst de hulpverleners in een dubbelzinnige verhouding t.o.v. het gezin.
  • Er wordt een gedwongen terugkeer georganiseerd en het gezin moet het centrum verlaten wanneer het niet vrijwillig terugkeert of niet samenwerkt voor een vrijwillige terugkeer. Het gezin wordt in het centrum niet zozeer opgevangen maar wel maximaal naar een terugkeer geloodst.

Plaatsing in een woonunit/gesloten centrum

Volgens de arbeidsrechtbank is de vrees van het gezin om terecht te komen in een woonunit of een gesloten centrum wanneer het niet meewerkt aan daadwerkelijke terugkeer rechtmatig. De arbeidsrechter stelt dat dit in het eerste geval mogelijk, en in het tweede geval zeker een schending uitmaakt van artikel 3 EVRM.

Grensvervaging opdracht

Volgens de arbeidsrechter ziet Fedasil de grens niet meer helder tussen de maatschappelijke dienstverlening aan minderjarigen in de vorm van opvang waarvoor hij moet instaan en het terugkeerbeleid van een andere overheid.

Conclusies Arbeidsrechtbank Brugge

De arbeidsrechter concludeert dat:

  • het gezin een rechtmatige vrees had om een verklaring te ondertekenen;
  • opvang in een terugkeercentrum strijdig kan zijn met het recht op opvang in een federaal opvangcentrum;
  • het risico van een gedwongen terugkeer strijdig kan zijn met het Kinderrechtenverdrag:
  • het recht op materiële hulp moet gewaarborgd worden zolang het voor de minderjarigen nodig is;
  • het recht op materiële hulp onvoorwaardelijk is en niet afhankelijk van de ondertekening van enige overeenkomst of verklaring door de ouders;
  • Fedasil het recht van het gezin ernstig bedreigd heeft door de materiële hulp slechts voorwaardelijk en minstens in onduidelijke voorwaarden te verlenen.

Rapport Ombudsman over opvang gezin met kind in terugkeercentrum Holsbeek

De federale ombudsman stelt in zijn jaarverslag van 2013 m.b.t. de opvangpraktijk van Fedasil van onwettig verblijvende gezinnen met minderjarige kinderen een aantal onwettigheden vast. Daarnaast formuleert de federale ombudsman ook een aantal aanbevelingen.

Onwettigheden

De federale ombudsman onderscheidt drie onwettigheden in de opvangpraktijk die voortvloeien uit het samenwerkingsakkoord tussen DVZ en Fedasil van 29-03-2013:

  • De prioritaire focus op terugkeer en de beperking van de opvangtermijn tot maximum 30 dagen is onwettig.

Het KB van 24/6/2004 voorziet een termijn van drie maanden om een begeleidingsproject op te stellen. Dat bestaat uit het onderzoek van de wettelijke procedures die een einde kunnen stellen aan het onwettig verblijf of de hulp bij vrijwillige terugkeer.

Volgens de federale ombudsman is aan de wettelijke plicht om de families hulp te verlenen bij vrijwillige terugkeer voldaan, maar is het minder duidelijk in welke mate effectief onderzocht wordt of er nog een mogelijkheid bestaat om een wettelijk verblijf te bekomen.

  • De opvang van de families in een terugkeercentrum dat wordt beheerd door de DVZ is onwettig.

De opvangwet bepaalt dat de materiële hulp aan minderjarigen die onwettig met hun ouders op het grondgebied verblijven toegekend wordt binnen de opvangstructuren die door Fedasil beheerd worden. Ook de organieke OCMW-wet bepaalt dat deze materiële hulp verstrekt wordt in een federaal opvangcentrum.

  • De voorwaardelijke toekenning van materiële hulp aan minderjarigen die illegaal met hun ouder op het grondgebied verblijven is onwettig.

De voorwaardelijke toekenning van opvang staat op gespannen voet met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof van 22 juli 2003. Het GwH stelt dat de maatschappelijke dienstverlening waarop de families recht hebben niet belet dat hun uitwijzing wordt uitgevoerd, maar anderzijds niet betekent dat minderjarige kinderen enkel recht hebben op materiële hulp als hun ouders bereid zijn om terug te keren. De rechten van het kind mogen niet worden geschonden als gevolg van een keuze van de ouders.

Aanbevelingen

Als aanbeveling formuleert de federale ombudsman dat:

  • De DVZ moet samenwerken met scholen in de buurt ofwel aangepaste lessen organiseren in het terugkeercentrum zelf, zodat het recht op onderwijs voor minderjarigen die in Holsbeek verblijven gegarandeerd blijft. Dit was in het verleden niet het geval maar intussen heeft de DVZ een overeenkomst gesloten met een school in de buurt waar de minderjarigen sinds september 2013 naar school kunnen.
  • Het is aangewezen om binnen het terugkeercentrum te zorgen voor voldoende speel- en ontspanningsruimte voor de kinderen. In een reactie op deze aanbeveling liet Fedasil weten dat een ruimere speel- en ontspanningsruimte wordt ingericht.