Pleegzorg betekent niet het einde van de gezinscel voor artikel 8 EVRM en voor het recht op gezinshereniging

Een beperkt omgangsrecht bij pleegzorg staat de vereiste gezinscel voor gezinshereniging tussen ouder en kind niet in de weg. De Belgische staat schendt de materiële motiveringsplicht en artikel 8 van het EVRM wanneer hij met een bijlage 21 het verblijfsrecht op basis van gezinshereniging met een Belgisch minderjarig kind beëindigt zonder voldoende rekening te houden met het hoger belang van het kind. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) vernietigde op 31 mei 2022 zulke bijlage 21.

In 2018 kreeg een Servische vrouw een F-kaart in functie van haar Belgisch minderjarig kind. Sinds april 2018 verblijft het kind in een pleeggezin. In januari 2020 schrapte de gemeente verzoekster ambtshalve uit het rijksregister. In december 2020 vroeg Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) om de vrouw opnieuw in te schrijven en terug een F-kaart te geven. Tegelijkertijd vroeg DVZ aan de verzoekster om een financiële en affectieve band met haar minderjarige kind aan te tonen. In december 2021 beëindigde DVZ haar verblijfsrecht van meer dan drie maanden omdat er geen financiële of affectieve banden met het kind meer zouden bestaan.

Geen samenwoning vereist voor een beschermenswaardig gezinsleven

Artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) vereist niet dat de ouder samenwoont met het minderjarige kind om een beschermenswaardig gezinsleven vast te stellen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beschouwt alleen in uitzonderlijke omstandigheden de band tussen een ouder en een minderjarig kind als verbroken. Verzoekster woont niet samen met haar kind, maar heeft wel een omgangsregeling. Dat zij niet met het kind samenwoont, staat niet in de weg dat er een gezinscel bestaat.

De RvV benadrukt dat pleegzorg een tijdelijke situatie is en dat de ouders het ouderlijk gezag over het kind bewaren. Verzoekster hoefde dus het bewijs van ouderlijk gezag niet te leveren. Uit het administratief dossier en de bestreden beslissing blijken geen objectieve aanwijzingen dat verzoekster haar kind niet daadwerkelijk bezocht.

Hoger belang van het kind

De RvV ziet niet in hoe de vrouw het omgangsrecht met het kind verder kan opbouwen als ze terug naar Servië moet gaan, wat de bestreden beslissing wel suggereert. De bestreden beslissing gaat niet gepaard met een bevel om het grondgebied te verlaten (BGV), maar de bewoordingen tonen aan dat de Belgische Staat uitgaat van een vertrek naar het herkomstland. Een toekomstig bezoek vanuit het buitenland en contacten met het kind via telefonie en internet staan centraal in de beslissing. De RvV beklemtoont ook dat de band met de ouder kan verslechteren nadat deze het contact met een jong kind verbreekt. Volgens artikel 24, lid 3 van het Handvest heeft ieder kind recht op regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders.

De RvV oordeelt dat DVZ niet voldoende rekening hield met het hoger belang van het kind. DVZ maakt niet aannemelijk dat, ook al is het omgangsrecht beperkt, er geen gezinscel zou bestaan tussen verzoekster en haar kind. De verwijdering of de beëindiging van het verblijf van de moeder is dan ook niet evenwichtig of proportioneel. De RvV stelt dat artikel 8 van het EVRM primeert op de Verblijfswet en dat artikel 8 EVRM en de materiële motiveringsplicht zijn geschonden. De RvV vernietigt dan ook de beslissing die het verblijfsrecht van meer dan drie maanden op basis van gezinshereniging met een Belgisch minderjarig kind beëindigt.