Raadkamer beveelt invrijheidstelling wegens te lange opsluiting voor Dublin asieloverdracht

In een beschikking van 1 juni 2015 beval de Raadkamer van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel de onmiddellijke invrijheidstelling van een asielzoeker die opgesloten was een maand voor zijn transfer naar Hongarije. De Raadkamer vond dat de Dienst Vreemdelingenzaken artikel 28 van de Dublin III-verordening niet respecteerde dat onder meer bepaalt dat de bewaring zo kort mogelijk duurt.

De zaak gaat over een man uit Kameroen die op 23 november 2014 een asielaanvraag indiende in Hongarije. Op 19 januari 2015 vroeg hij ook asiel aan in België. De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) bepaalde dat Hongarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Het terugnameverzoek door België werd aanvaard door Hongarije op 16 maart 2015.

Op 28 april reserveerde de DVZ een vlucht naar Budapest op datum van 10 juni 2015. Op 11 mei werd de asielzoeker geconvoceerd bij de DVZ en werd hij gearresteerd om de repatriëring van het Belgische grondgebied en de transfer naar Hongarije te vergemakkelijken. Een verzoek tot invrijheidstelling werd ingediend op 26 mei 2015.

Volgens de Raadkamer is artikel 28 van de Dublin III-verordening geschonden omdat de asielzoeker van zijn vrijheid werd beroofd op 11 mei 2015 terwijl de DVZ goed wist dat de transfer niet eerder dan 10 juni 2015 kon plaatsvinden. Artikel 28 van de Dublin III-verordening schrijft immers voor dat de bewaring zo kort mogelijk duurt. Het verzoekschrift werd dus gegrond bevonden.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen