25 maart 2021

In arrest nr. 246.433 van 18 december 2020 oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat een laattijdige registratie van een buitenlandse geboorteakte op zich niet volstaat om te besluiten dat er sprake is van wetsontduiking zonder te motiveren waarom er sprake is van een schending van het door het Wetboek van internationaal privaatrecht (WIPR) aangewezen toepasselijk recht. 

Feiten en beslissing DVZ

Verzoeker is een Ghanese onderdaan. Hij diende een aanvraag gezinshereniging met zijn Belgische vader in. Als bewijs van zijn verwantschap legde hij een gelegaliseerde Ghanese geboorteakte voor die werd uitgegeven op 10 juli 2019. De geboorteakte werd geregistreerd op 4 juli 2017, bijna zeventien jaar na de geboorte van de verzoeker.

Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) weigert om de geboorteakte te erkennen als bewijs van verwantschap en steunt zijn motivering op artikel 18 WIPR. DVZ haalt aan dat de geboorteakte laattijdig werd geregistreerd en dat het in Ghana mogelijk is om een geboorteakte op verklaring te laten opstellen. Volgens DVZ kan de authenticiteit en de inhoud van de voorgelegde geboorteakte niet worden erkend. De aanvraag gezinshereniging wordt geweigerd wegens onvoldoende bewijs van verwantschap met de referentiepersoon.

Beoordeling RvV

De RvV bevestigt haar vaststaande rechtspraak dat de geschillen over de erkenning van de geldigheid van een buitenlandse akte niet tot haar bevoegdheid behoort. Artikel 27 WIPR kent deze bevoegdheid toe aan de burgerlijke rechtbank. De RvV zal zich dan ook niet over de erkenning van de voorgelegde akte zelf uitspreken. Ze mag echter wel oordelen of DVZ voldoende gemotiveerd heeft in het licht van artikel 27 WIPR.

Elke administratieve overheid kan zich uitspreken over de erkenning van een buitenlandse authentieke akte als er is voldaan aan de voorwaarden van erkenning van artikel 27 WIPR, namelijk:

  • het toepasselijke recht wordt gerespecteerd;
  • er mag geen sprake zijn van wetsontduiking (art. 18 WIPR);
  • er mag geen sprake zijn van schending van de openbare orde (art. 21 WIPR).

DVZ maakt in de bestreden beslissing gebruik van de wetsontduikingsclausule van artikel 18 WIPR. Deze luidt als volgt: “Voor de bepaling van het toepasselijke recht in een aangelegenheid waarin partijen niet vrij over hun rechten kunnen beschikken, wordt geen rekening gehouden met feiten en handelingen gesteld met het enkele doel te ontsnappen aan de toepassing van het door deze wet aangewezen recht.

De RvV wijst erop dat het begrip wetsontduiking restrictief moet worden geïnterpreteerd. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het ontduiken van de vreemdelingenwetgeving en het ontduiken van het WIPR. Artikel 18 WIPR gaat alleen over situaties van het ontduiken van het door het WIPR aangewezen recht en gaat niet over mogelijk misbruik of ontduiken van de verblijfswetgeving.

Uit de motivering van de weigeringsbeslissing blijkt niet dat DVZ heeft onderzocht welk recht van toepassing was op de geboorteakte en of de geboorteakte conform was aan het toepasselijke recht. Om te besluiten dat er sprake is van wetsontduiking is het essentieel om eerst na te gaan welk recht van toepassing is op een bepaalde situatie.

Door te besluiten dat er sprake is van wetsontduiking zonder uit te leggen waarom de voorgelegde geboorteakte niet conform het toepasselijke recht is, schendt DVZ de formele motiveringsplicht in samenhang met artikel 27 WIPR.