Richtsnoeren Europese Commissie voor toepassing Gezinsherenigingsrichtlijn

Op 3 april 2014 bracht de Europese Commissie richtsnoeren uit voor de (correcte) toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging. Het gaat over de voorwaarden waaronder derdelanders die wettig verblijven, hun familieleden kunnen doen overkomen. De richtsnoeren komen er na een publieke consultatieronde die de Commissie organiseerde in 2011. Het Kruispunt M-I nam daar toen ook aan deel.

In de richtsnoeren benadrukt de Commissie meermaals dat het doel van de richtlijn is om gezinshereniging te bevorderen. De lidstaten mogen de beoordelingsmarge die de richtlijn hen geeft, niet gebruiken op een manier die de doelstelling van de richtlijn ondermijnt en afbreuk doet aan het nuttig effect ervan. Toestemming voor gezinshereniging is de regel, en afwijkingen hierop moeten strikt geïnterpreteerd worden.

Hieronder belichten we een aantal zaken die interessant zijn voor de situatie in België:

  • De minimumleeftijd van 21 jaar is, net als alle andere voorwaarden voor gezinshereniging, geen absolute voorwaarde. Als de individuele beoordeling van een aanvraag uitwijst dat het doel van deze voorwaarde, nl. zorgen voor een betere integratie en het voorkomen van gedwongen huwelijken, niet van toepassing is, dan moeten de lidstaten volgens de Commissie overwegen de gezinshereniging toch toe te staan.
  • Aan de minimumleeftijd van 21 jaar moet maar voldaan zijn op het moment van de daadwerkelijke gezinshereniging en niet op het moment van de aanvraag.
  • Wanneer de ziekteverzekering verplicht is in een lidstaat (zoals in België) en die verzekering beschikbaar en verplicht is voor de gezinshereniger, moet aangenomen worden dat aan deze voorwaarde voldaan is. De eis om dan nog een particuliere zorgverzekering af te sluiten (hetgeen de DVZ oplegt in bepaalde gevallen) leidt tot onnodige lasten en doet afbreuk aan het doel van de richtlijn.
  • De voorwaarden in de Gezinsherenigingsrichtlijn zijn zonder onderscheid van toepassing, ongeacht het tijdstip waarop de gezinsband tot stand kwam. Dat oordeelde het Hof van Justitie al in het Chakroun-arrest (C-578/08). Bijgevolg mag België voor de toepassing van bepaalde voorwaarden, zoals de wachttijd en de minimumleeftijd, geen onderscheid maken tussen gezinshereniging en gezinsvorming.
  • Volgens de Commissie moet voor de berekening van de wachttijd rekening gehouden worden met elke vorm van legaal verblijf waarbij de gezinshereniger verblijft op het grondgebied van een lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving. Alleen gedoogperiodes of periodes van uitgestelde terugkeer zijn volgens de Commissie uitgesloten. Dat zou betekenen dat niet alleen het verblijf met een A kaart in aanmerking komt, zoals het Grondwettelijk Hof eerder al stelde in arrest nr. 121/13, maar ook bijvoorbeeld het verblijf met een attest van immatriculatie.
  • Voor het bewijs van de stabiele bestaansmiddelen spoort de Commissie de lidstaten aan om rekening te houden met de situatie op de arbeidsmarkt, nu permanente arbeidscontracten steeds minder gebruikelijk worden, zeker bij het begin van een arbeidsrelatie of in bepaalde sectoren. Dat de gezinshereniger bestaansmiddelen had gedurende een bepaalde periode in het verleden kan als bewijs gelden, maar mag zeker geen eis zijn omdat dit zou neerkomen op een extra voorwaarde en een extra wachttijd kan creëren.
  • Bestaansmiddelen kunnen ook bewezen worden aan de hand van een uitkering op basis van opgebouwde rechten (opgebouwd door eerdere bijdragen van de gezinshereniger of een gezinslid). Zo zou in België een werkloosheidsuitkering moeten meetellen, aangezien die gebaseerd is op bijdragen uit eerdere arbeidsprestaties. Maar de Belgische Verblijfswet neemt een werkloosheidsuitkering alleen in aanmerking als de gezinshereniger ook aantoont dat hij actief werk zoekt. De richtsnoeren geven steun aan de visie dat zo'n algemene beperking in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn.

Meer info