RvS: 9ter-aanvraag mogelijk bij hangend MB tot terugwijzing

In arrest nr. 252.002 van 28 oktober 2021 oordeelt de Raad van State (RvS) dat een hangend ministerieel besluit (MB) tot terugwijzing gelijk staat aan een inreisverbod, waardoor het geen beletsel vormt voor het indienen van een medische regularisatie-aanvraag (9ter-aanvraag). Er anders over oordelen, zou volgens de RvS een schending van artikel 74/11, §3 Verblijfswet (Vw) inhouden, dat stelt dat een inreisverbod niet kan ingaan tegen de bepalingen betreffende het recht op internationale bescherming, zoals onder meer voorzien in artikel 9ter Vw.

Feiten en procedurele voorgaanden

De verzoekende partij diende op 5 september 2018 een 9ter-aanvraag in. Op 15 september 2018 nam Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) een beslissing tot uitsluiting van deze 9ter-aanvraag wegens een hangend MB tot terugwijzing met een termijn van tien jaar dat op 28 oktober 2008 aan verzoeker werd betekend.

Verzoeker ging tegen deze uitsluitingsbeslissing in beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV). De RvV was van oordeel dat verzoeker het voorwerp uitmaakte van een definitief MB tot terugwijzing dat in werking trad op 23 mei 2010, de datum van zijn invrijheidsstelling. Bijgevolg gold het tienjarig verbod om terug te keren naar België tot 23 mei 2022. Aangezien verzoeker niet in België mocht verblijven, kon hem geen machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter Vw worden afgeleverd. De RvV verklaarde het beroep bijgevolg niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang.

Verzoeker tekende vervolgens tegen het arrest van de RvV cassatieberoep aan bij de RvS.

Analyse RvS

De RvS verwijst naar artikel 74/11, §3 Vw, dat stelt dat een inreisverbod niet kan ingaan tegen "de bepalingen betreffende het recht op internationale bescherming, zoals voorzien in de artikelen 9ter (medische regularisatie), 48/3 (erkenning als vluchteling) en 48/4 (subsidiaire bescherming) Vw". Een 9ter-aanvraag kan dus worden ingediend door een vreemdeling die het voorwerp uitmaakt van een inreisverbod.

Vervolgens gaat de RvS na of een MB tot terugwijzing een inreisverbod bevat.

  • De RvS verwijst in het kader hiervan naar de memorie van toelichting bij de wet van 24 februari 2017 tot wijziging van de Verblijfswet (Parl. St. Kamer, 2016-2017, nr. 54 2215/001, 15). Hieruit blijkt dat de bepalingen aangaande een inreisverbod in de Verblijfswet ook betrekking hebben op een MB tot terugwijzing. Een MB tot terugwijzing bevat bijgevolg een inreisverbod.
  • Verder steunt de Raad zich op een arrest van het Grondwettelijk Hof (nr. 151/2019 van 24 oktober 2019) waarin eveneens uitdrukkelijk gesteld wordt dat een MB tot terugwijzing en een inreisverbod analoge gevolgen inhouden, namelijk een inreisverbod voor het Belgisch grondgebied. Tevens heeft het Hof, wat de beroepsmogelijkheden tegen deze beide maatregelen betreft, aanvaard dat “ervan (kan) worden uitgegaan dat de ministeriële besluiten tot terugwijzing die ten aanzien van een familielid van een Unieburger zijn genomen met toepassing van de Verblijfswet, vóór de wijziging ervan bij de wet van 24 februari 2017, en die uitwerking blijven hebben na de inwerkingtreding van die wet, dienen te worden gelijkgesteld met het ‘inreisverbod voor het grondgebied van het Rijk,’ beoogd in artikel 44decies Vw”.

Een MB tot terugwijzing bevat volgens de RvS aldus een inreisverbod, dat op grond van artikel 74/11, §3 Vw geen afbreuk kan doen aan de mogelijkheid om een verzoek om een machtiging tot verblijf in te dienen conform artikel 9ter Vw.

Tenslotte meent de RvS dat deze voorgaande overwegingen conform zijn met de bepalingen van het arrest Ouhrami van het Hof van Justitie (HvJ) van 26 juli 2017 (zaak C-225/16, Ouhrami /t. Nederland).

In het arrest Ouhrami oordeelde het HvJ dat de Nederlandse ‘ongewenstverklaring’, zijnde een nationale regeling die net als het Belgisch MB tot terugwijzing ook dateert van vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2008/115 (Terugkeerrichtlijn) en die ook een verbod inhoudt om terug te keren naar het Nederlandse grondgebied, naar analogie dient te worden beschouwd als een inreisverbod, dat pas later werd ingevoerd in het Nederlandse recht naar aanleiding van de Terugkeerrichtlijn.

Dit geldt volgens de RvS eveneens voor het MB tot terugwijzing.

De RvS besluit dan ook dat het bestreden arrest van de RvV artikel 74/11, §3 Vw schendt, door het gebrek aan belang te steunen op de overweging dat geen machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter Vw kan worden toegekend omwille van het bestaande MB tot terugwijzing.

Noot van AgII

De rechtspraak van de RvS laat er geen twijfel meer over bestaan dat een vreemdeling ten aanzien van wie een MB tot terugwijzing werd genomen, een 9ter-aanvraag kan indienen.

Deze casus behelst echter een uitdovende problematiek, nu de wet van 24 februari 2017 tot wijziging van de Verblijfswet het MB tot terugwijzing, evenals het koninklijk besluit (KB) tot uitzetting, afschafte.

Voorheen kon aan vreemdelingen, afhankelijk of zij in België gevestigd waren of niet, een MB tot terugwijzing of een KB tot uitzetting afgeleverd worden indien zij de openbare orde of de nationale veiligheid hadden geschaad of de aan hun verblijf gestelde voorwaarden niet hadden nageleefd. Sinds de wet van 24 februari 2017 kunnen vreemdelingen, ongeacht hun verblijfsstatus, enkel nog uitgewezen worden door middel van een bevel om het grondgebied te verlaten (BGV).

Aan dit BGV kan tevens een inreisverbod gekoppeld worden, waarbij aan de vreemdeling de toegang ontzegd wordt tot ofwel het Belgisch grondgebied, ofwel tot het grondgebied van alle EU-lidstaten (met uitzondering van Ierland), inclusief Zwitserland en de landen behorende tot de Europese Economische Ruimte, en dit gedurende een in het inreisverbod welbepaalde periode.

Het inreisverbod voor derdelanders werd ingevoerd bij wet van 19 januari 2012 die een nieuwe titel IIIquater ‘Bepalingen van toepassing op de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied verblijven’ invoerde in de Verblijfswet. Sinds de wet van 24 februari 2017 kan ook aan (familieleden van) Unieburgers en aan familieleden van een Belg een inreisverbod afgeleverd worden.

Aangezien de wet van 19 januari 2012 artikel 74/11, §3 Vw invoerde, vormt een betekend inreisverbod geen obstakel om een 9ter-aanvraag in te dienen. Artikel 74/11, §3, lid 2 Vw bepaalt namelijk dat een inreisverbod niet kan ingaan tegen de bepalingen betreffende het recht op internationale bescherming, zoals gedefinieerd in de artikelen 9ter (medische regularisatie), 48/3 (erkend vluchteling) en 48/4 (subsidiaire bescherming) Vw.

Voor vreemdelingen ten aanzien van wie een MB tot terugwijzing of een KB tot uitzetting werd uitgevaardigd, was dit tot op heden niet duidelijk. Door deze recente rechtspraak van de RvS vormt ook een betekend MB tot terugwijzing geen beletsel voor het indienen van een aanvraag overeenkomstig artikel 9ter Vw. Naar analogie kan deze rechtspraak ook toegepast worden op een KB tot uitzetting.