21 mei 2021

In zijn arrest nr. 249.122 van 3 december 2020 oordeelt de Raad van State (RvS) dat het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) niet voorafgaand moet oordelen of een verzoeker om internationale bescherming (IB) voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een beschermingsstatus als het op basis van ernstige redenen diezelfde verzoeker kan uitsluiten. Daarnaast oordeelt de RvS dat het advies dat het CGVS in het kader van deze beslissing moet verstrekken over de verenigbaarheid van de verwijderingsmaatregel met het non-refoulementbeginsel, geen aparte beslissing uitmaakt waartegen een beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) mogelijk is.

Feiten

Op 30 november 2017 werd een Belgo-Marokkaanse vrouw vervallen verklaard van haar Belgische nationaliteit na een strafrechtelijke veroordeling voor deelname aan activiteiten van een terroristische groep. Vervolgens kreeg zij op 11 oktober 2018 een beslissing tot vasthouding met het oog op verwijdering en een bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13septies). De vrouw diende de dag nadien een verzoek om IB in.

Op 12 december 2018 besliste het CGVS om de betrokkene uit te sluiten van internationale bescherming op basis van artikel 55/2, lid 1 Verblijfswet (Vw). Dit artikel maakt het mogelijk om een vreemdeling uit te sluiten van de vluchtelingenstatus wanneer hij valt onder artikel 1, D, E of F van het Verdrag van Genève. Artikel 1, F Verdrag van Genève sluit personen uit die:

  • een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan;
  • een ernstig, niet-politiek misdrijf hebben begaan buiten het land van toevlucht;
  • zich schuldig hebben gemaakt aan handelingen in strijd met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.

Hiertegen stelde de vrouw op 24 december 2018 een beroep in bij de RvV. De RvV bevestigde de uitsluiting van de vrouw. Daarnaast oordeelde de RvV dat het advies van het CGVS over de verenigbaarheid van de verwijderingsmaatregel met het non-refoulementbeginsel geen beslissing is in de zin van artikel 39/2, §1, lid 1 Vw. Bijgevolg kan dit geen voorwerp zijn van een beroep bij de RvV (arrest nr. 215.964 van 29 januari 2019).

De vrouw stelde hiertegen een beroep in bij de RvS.

Analyse RvS

Naar aanleiding van het eerste middel onderzoekt de RvS of het advies van het CGVS over de verenigbaarheid van de verwijderingsmaatregel met het non-refoulementbeginsel, een beslissing is waartegen een beroep bij de RvV mogelijk is.

De Verblijfswet maakt een duidelijk onderscheid tussen:

  • de beslissing tot uitsluiting conform artikelen 55/2, lid 1 en 55/4, §1 - §3 Vw, en
  • het advies van het CGVS over de mogelijkheid tot verwijdering conform artikelen 55/2, lid 2 en 55/4, §4 Vw.  

De RvS wijst er vervolgens op dat het advies enkel tot doel heeft om na te gaan of de persoon die uitgesloten wordt van een beschermingsstatus, verwijderd kan worden van het grondgebied zonder dat dit een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens impliceert.

Indien er een beroep wordt ingesteld bij de RvV conform artikelen 39/1 en 39/2, §1 Vw, dan heeft de RvV geen bevoegdheid om dit advies van het CGVS om te vormen of te annuleren. Dit aangezien het advies:

  • geen betrekking heeft op de redenen waarom een persoon wordt uitgesloten van een beschermingsstatus;
  • geen verwijderingsbeslissing is;
  • de juridische situatie van de betrokken persoon niet aanpast.

Naar aanleiding van het tweede middel onderzoekt de RvS of artikel 1, F Verdrag van Genève, artikelen 12 en 17 Kwalificatierichtlijn (richtlijn 2011/95/EU) en artikelen 55/2 en 55/4 Vw, met betrekking tot de uitsluiting van de beschermingsstatus, het CGVS verplichten om eerst een onderzoek te doen naar de voorwaarden voor het toekennen van de beschermingsstatus vooraleer er een uitsluitingsbesluit genomen kan worden.

De RvS oordeelt dat bovenstaande bepalingen geen verplichting opleggen om tot een dergelijk onderzoek over te gaan als er, rekening houdend met alle omstandigheden eigen aan het geval, ernstige redenen zijn die er op wijzen dat één van de uitsluitingsclausules in artikel 1, D, E of F van het Verdrag van Genève van toepassing is. Als na het nemen van een uitsluitingsbesluit blijkt dat de verzoeker om IB ten onrechte werd uitgesloten, zal het CGVS alsnog een onderzoek naar de voorwaarden voor het toekennen van de beschermingsstatus moeten doen.

De RvS verwerpt het beroep in cassatie.

 
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen