Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) moet bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van een verblijfsrecht een afweging maken tussen de belangen van het individu en de belangen van de samenleving. In arrest nr. 205.101 van 8 juni 2018 oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat DVZ bij het maken van die belangenafweging op een zorgvuldige wijze rekening moet houden met het feit dat de verzoeker erkend is als staatloze en een privéleven heeft uitgebouwd in België. DVZ moet daarbij onderzoeken of de erkenning als staatloze een invloed heeft op de mogelijkheden om in het land van herkomst of in een ander land zijn privéleven verder te zetten. Artikel 8 EVRM beschermt niet alleen het gezinsleven maar ook het privéleven.
Feiten
De verzoeker van Palestijnse origine verkreeg het subsidiaire beschermingsstatuut en werd ook erkend als staatloze in België. De correctionele rechtbank veroordeelde hem enkele jaren later onder meer voor diefstal met geweld of bedreiging en voor wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving.
Na die veroordeling trok de Commissaris-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) de subsidiaire beschermingsstatus van de betrokkene in. De intrekking van dat statuut heeft niet automatisch gevolgen voor het verblijfsrecht. DVZ besliste daarop om ook het verblijfsrecht te beëindigen. DVZ overwoog onder meer dat betrokkene geen gezinsleven heeft in België maar wel nog familie in het herkomstland, en dat de sociale en culturele banden dus niet sterker zijn dan met het land van herkomst, ook gezien betrokkene de Belgische wetten en regels niet respecteert en naleeft. Tegen deze beslissing werd een vernietigingsberoep ingediend bij de RvV.
Belangenafweging: erkenning als staatloze is meer dan een element van identiteit
DVZ nam de beslissing tot beëindiging van het verblijfsrecht op basis van art. 21 van de Verblijfswet (Vw). In dat geval kan een beëindiging van een verblijfsrecht enkel nadat DVZ een afweging maakt tussen de belangen van het individu en de belangen van de samenleving. Art. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens (EVRM) speelt daarbij een belangrijke rol. Dat artikel gaat over het recht op een privé- en gezinsleven.
De RvV meent dat DVZ wel degelijk rekening heeft gehouden met art. 8 EVRM, maar de vraag is of dat op een zorgvuldige wijze gebeurde: heeft DVZ op een zorgvuldige manier alle relevante gegevens waarover hij beschikte betrokken in de afweging tussen enerzijds het belang van het individu bij de uitoefening van zijn privé- en gezinsleven, en anderzijds het algemeen belang van de Belgische samenleving bij het handhaven van de openbare orde?
Het feit dat de betrokkene erkend werd als staatloze is volgens de RvV niet voldoende in overweging genomen. DVZ meende dat de erkenning als staatloze enkel een element van identiteit betreft, en onderzocht niet of deze erkenning als staatloze een invloed heeft op de mogelijkheden om in het land van herkomst of in een ander land zijn privéleven verder te zetten. Door dit element niet in de belangenafweging op te nemen, schendt DVZ volgens de RvV de zorgvuldigheidsplicht. De beslissing wordt dan ook vernietigd.