RvV: CGVS moet begeleide minderjarige horen als deze een eigen verzoek om internationale bescherming doet

In arrest nr. 225 595 van 2 september 2019 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een weigeringsbeslissing van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) omdat het een minderjarige die in eigen naam een verzoek om internationale bescherming (IB) deed, niet hoorde. Het CGVS besliste op basis van het persoonlijk onderhoud van de ouders.

Feiten

Een Armeense begeleide minderjarige dient op 1 februari 2019 een eigen verzoek om IB in omwille van een expressieve taalstoornis en een moeizame en precaire mentale toestand, die een terugkeer naar Armenië bemoeilijken. In 2009 vroegen zijn ouders al bescherming aan in België, maar zij ontvingen een negatieve beslissing van het CGVS, die in 2011 bevestigd werd door de RvV.

Het CGVS nodigt de minderjarige uit voor een persoonlijk onderhoud op 26 februari 2019 maar hij legt een doktersattest voor waaruit blijkt dat hij niet gehoord mag worden voor 17 maart 2019. De minderjarige zegt op een brute manier geïnterviewd te zijn door de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) en is nog niet klaar voor een tweede persoonlijk onderhoud. Hij verzoekt het CGVS hem nogmaals op te roepen na deze datum. Het CGVS stuurt een nieuwe oproeping voor 17 maart, maar annuleert deze afspraak zelf. Uiteindelijk hoort het CGVS enkel de ouders op de eerste voorziene datum en verstuurt geen nieuwe oproeping voor de minderjarige. Het baseert zich hiervoor op artikel 57/1, § 2, tweede lid van de Verblijfswet. Dat artikel stelt dat het CGVS voor een begeleide minderjarige die in eigen naam een verzoek om IB indient, een beslissing kan nemen op basis van andere elementen, zoals zaken die de ouders in het kader van hun verzoek voorlegden. Het CGVS meent ook dat het niet in het belang is van de minderjarige om nog eens gehoord te worden gezien zijn jonge leeftijd, de historiek van een tijdelijke opsluiting en het interview bij de DVZ dat de minderjarige als bruut ervoer. Het CGVS stelt dat het zo tegemoet komt aan de persoonlijke situatie en de noden van de minderjarige. De asielmotieven beoordeelt het CGVS als hypothetisch en ongegrond.

Beoordeling door de RvV

De RvV duidt er op dat artikel 18, §2, vierde lid van het KB van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het CCGVS bepaalt dat, wanneer een verzoeker binnen de vijftien dagen na de vastgestelde datum van het gehoor schriftelijk een geldige reden voor zijn afwezigheid overmaakt, het CGVS de verzoeker op een latere datum opnieuw oproept of verzoekt om schriftelijk inlichtingen te geven. De minderjarige heeft tijdig de reden voor zijn afwezigheid gecommuniceerd, maar het CGVS riep hem niet terug op en verzocht niet om schriftelijke inlichtingen.

Verder moet een minderjarige die een eigen verzoek om internationale bescherming doet in principe gehoord worden door het CGVS wanneer deze voldoende onderscheidingsvermogen heeft (Wetsontwerp tot wijziging van de Verblijfswet en van de Opvangwet, Parlementaire Stukken Kamer 2016- 2017, nr. 2548/001, p. 88).

Volgens de RvV zijn er geen objectieve redenen waarom deze minderjarige niet gehoord moest worden. Uit het medisch attest blijkt dat dit opnieuw kon na 17 maart. Waar het CGVS het niet in het belang van de minderjarige acht omwille van zijn historiek stelt de RvV dat het CGVS op basis van artikel 48/9 van de Verblijfswet rekening kon houden met de bijzondere procedurele noden van de minderjarige door passende steun te bieden. Gehoren van minderjarigen worden immers afgenomen door gespecialiseerde protection officers die over de vereiste kennis beschikken. Omwille van de eerdere negatieve ervaring bij DVZ vindt de RvV het nog treffender dat het kind vervolgens ook niet de kans krijgt om gehoord te worden door het CGVS. Uit de taalstoornis kon het CGVS niet zomaar afleiden dat het kind over onvoldoende onderscheidingsvermogen beschikt of dat het niet gehoord kan worden.

Noch artikel 57/5ter, §3 van de Verblijfswet, dat stelt dat het feit dat geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden het CGVS niet belet een beslissing te nemen over het verzoek om IB, noch het hoger genoemde artikel 57/1, §2, tweede lid van de Verblijfswet, ontslaan het CGVS van haar verplichting om de verzoeker minstens de mogelijkheid te geven om zijn persoonlijk standpunt uiteen te zetten. Het CGVS moet de beslissingen zorgvuldig voorbereiden en op een correcte feitenvinding baseren. Door de minderjarige deze kans niet te geven, schendt het CGVS de zorgvuldigheidsplicht.

Om die reden vernietigt de RvV de beslissing van het CGVS.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen