RvV: DVZ kan gevraagde gezinshereniging met erkend vluchteling niet zomaar omzetten naar een humanitair visum zonder beoordeling ‘andere geldige bewijzen’ familieband

De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) mag een aanvraag gezinshereniging met een erkend vluchteling op basis van artikel 10 van de Verblijfswet (Vw) niet impliciet weigeren door ze om te vormen tot een aanvraag humanitair visum op basis van artikel 9 en 13 Vw zonder de “andere geldige bewijzen” van de familieband vermeld in omzendbrief van 17 juni 2009 te beoordelen. Hierdoor schendt de DVZ de formele motiveringsplicht en artikel 12bis Vw. Dit stelt de RvV in arrest nr. 268.111 van 11 februari 2022.

Feiten

Een Somalische burger diende op 29 oktober 2018 een aanvraag voor een visum gezinshereniging in. Aangezien zijn echtgenote erkend is als vluchteling in België, ging het om een aanvraag op grond van artikel 10 van de Verblijfswet. Omdat de gezinsband al bestond en de aanvraag binnen het jaar na erkenning werd ingediend, kon de Somalische echtgenoot gebruik maken van de soepelere voorwaarden voorzien in artikel 10, §2, vijfde lid van de Verblijfswet.

Op 15 oktober 2019 werd een beslissing tot weigering genomen door DVZ, die vernietigd werd op 22 juli 2020 door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in het arrest nr. 238.777.

Op 17 juni 2021 beslist DVZ de gezinshereniging opnieuw te weigeren en een humanitair visum toe te kennen op grond van artikel 9 en 13 van de Verblijfswet. Aangezien een verblijf op grond van deze artikelen minder ruim is en aan stengere voorwaarden is onderworpen dan het gevraagde verblijfsrecht op basis van gezinshereniging, wordt beslist om opnieuw een beroep in te dienen bij de RvV.

Beoordeling RvV

Cascade-systeem

DVZ baseert zijn beslissing op de vaststelling dat Somalische documenten niet erkend worden in België. Hiermee doelt DVZ volgens de RvV op de onmogelijkheid om Somalische documenten te legaliseren.

Deze redenering vormt volgens de RvV een schending van het motiveringsbeginsel en gaat volledig voorbij aan de bepalingen van artikel 11 en 12bis §5 en §6 van de Verblijfswet. Deze artikelen voorzien in een cascade-systeem voor wat betreft de bewijsregeling inzake gezinsbanden. Als er geen officiële documenten worden voorgelegd in het kader van gezinshereniging, wordt er rekening gehouden met ‘andere geldige bewijzen’. Dit wordt verduidelijkt in een omzendbrief van 17 juni 2009.

In dit geval is het voor de Somalische echtgenoot absoluut onmogelijk om zijn Somalische huwelijksakte te legaliseren overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek Internationaal Privaatrecht (WIPR) omdat de Belgische overheid de Somalische regering niet erkent. Uit de omzendbrief blijkt duidelijk dat zo'n niet-gelegaliseerde huwelijksakte als ander geldig bewijs kan aanvaard worden. Dit werd ook zo besloten door de RvV in zijn arrest van 22 juli 2020 in deze zaak.

De beslissing van DVZ om het cascade-systeem voor het bewijs van de verwantschap naast zich neer te leggen en een verblijfsrecht toe te kennen op grond van artikel 9 en 13 van de Verblijfswet, schendt het gezag van gewijsde van dit arrest.

Minder ruim verblijfsrecht

DVZ maakt het niet aannemelijk waarom een andere rechtsgrond gebruikt werd. Het toegekende verblijfsrecht is minder ruim en voegt extra voorwaarden toe zoals bereidheid tot integratie, bewijs van studie, opleiding of werk en bewijs van het niet ten laste vallen van de Belgische overheid.

Deze voorwaarden gaan volledig voorbij aan het feit dat de Somalische echtgenoot zich kan beroepen op soepelere voorwaarden voor gezinshereniging omdat hij zijn aanvraag op tijd heeft ingediend en dat de gezinsband reeds bestond vooraleer zijn echtgenoot naar België kwam. Er worden met andere woorden voorwaarden aan de wet toegevoegd. Bovendien kan men niet weigeren op andere gronden dan diegene op basis waarvan het verblijfsrecht werd gevraagd.

DVZ miskent hierdoor het subjectieve recht op gezinshereniging van de Somalische echtgenoot.

Tot slot besluit de RvV ook tot een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel ten opzichte van familieleden uit andere landen die hun gezinsband wel kunnen aantonen.