RvV: erkenning als vluchteling door andere EU-lidstaat niet bindend voor CGVS

In arrest nr. 252.141 van 2 april 2021 oordeelde de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat het feit dat een verzoeker om internationale bescherming (IB) reeds in een andere EU-lidstaat als vluchteling werd erkend, niet belet dat het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) op basis van een eigen gegrondheidsonderzoek besluit dat niet (langer) voldaan is aan de voorwaarden om de verzoeker in België de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus te verlenen.

Feiten

De verzoeker, een Iraakse man, diende eind 2017 in België een verzoek om internationale bescherming in. Het CGVS verklaarde zijn verzoek eerst niet-ontvankelijk omdat de verzoeker reeds internationale bescherming genoot in een andere EU-lidstaat, Roemenië. De RvV vernietigde deze beslissing. De zaak werd terugverwezen naar het CGVS, dat het verzoek ontvankelijk verklaarde en de vrees van verzoeker ten aanzien van zijn land van herkomst ten gronde beoordeelde. Het CGVS besloot tot weigering van internationale bescherming, omdat volgens het CGVS niet werd aangetoond dat de verzoeker een gegronde vrees had voor vervolging, of een reëel risico op het lijden van ernstige schade. De verzoeker tekende beroep aan tegen deze beslissing bij de RvV.

Beoordeling RvV

De RvV bevestigt dat de erkenning van de vluchtelingenstatus in een EU-lidstaat effect ressorteert in de internationale rechtsorde en een verplichting met zich meebrengt voor andere staten, maar benadrukt dat die erkenning het CGVS geenszins verplicht om deze beschermingsstatus automatisch eveneens toe te kennen. Het CGVS moet immers elk verzoek om internationale bescherming op individuele basis onderzoeken, rekening houdend met de persoon van de verzoeker, de specifieke gegevens van het dossier en de feitelijke situatie in het land van herkomst op het ogenblik van het nemen van de beslissing. Het is niet uitgesloten dat het daarbij tot een ander oordeel komt dan de Roemeense instanties. Indien de verzoeker had willen vermijden dat het CGVS zou overgaan tot een nieuw gegrondheidsonderzoek, had hij moeten opteren voor een procedure tot bevestiging van de vluchtelingenstatus, zoals geregeld door artikel 93 van het KB van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

De RvV stelt vast dat het CGVS terecht oordeelde dat de verklaringen van de verzoeker niet geloofwaardig zijn en hij geen gegronde vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade aannemelijk maakt. Het beroep van de verzoeker wordt verworpen.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen