RvV erkent Guinees slachtoffer van vrouwelijke genitale verminking als vluchteling

In arrest nr. 213.146 van 29 november 2018 erkent de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een vrouw uit Guinee die vrouwelijke genitale verminking type drie, of infibulatie, onderging. De RvV oordeelt dat het gebrek aan geloofwaardigheid omtrent de identiteit van verzoekster geen afbreuk doet aan het objectieve risico dat zij opnieuw zal worden blootgesteld aan vervolging ingeval van terugkeer naar Guinee. Voor wie al slachtoffer was, geldt een vermoeden van gegronde vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade.

Feiten

De vrouw zegt in 1995, in Kankan, geboren te zijn. Ze behoort tot de Malinke etnie en is moslima. Ze werd besneden toen ze 5 jaar was. Na de dood van haar ouders in 2005 werd ze opgevoed door haar oom en zijn vrouw. Ze werd slecht behandeld door hen. In 2013 moest ze stoppen met school en voor hen werken. Einde juni 2017 werd ze uitgehuwelijkt aan een oudere man die reeds twee andere vrouwen had en haar verkrachtte. Begin september 2017 vluchtte zij, met hulp van één van zijn andere vrouwen, naar België waar ze een verzoek om internationale bescherming deed. In april 2018 beviel ze van een zoontje. In België leerde ze dat ze de ergste vorm van besnijdenis ondergaan heeft. Ze vreest om bij terugkeer het slachtoffer te worden van een herbesnijdenis.

Beoordeling CGVS: gebrek aan geloofwaardigheid omtrent identiteit en profiel

Het CGVS stelt op basis van het visumdossier vast dat zij een andere identiteit heeft. Volgens het dossier is ze geboren in 1982 en heeft ze in Conakry gewoond. Verder blijkt dat ze gestudeerd heeft in China, waar één van haar broers verblijft. Ze had er een verblijfsrecht tot juli 2017. In december 2016 vroeg ze een toeristenvisum in de Spaanse ambassade te Peking om in februari 2017 te kunnen reizen naar Spanje. De foto, vingerafdrukken en het handschrift in de visumaanvraag stemmen overeen met de hare. Hierdoor hecht het CGVS geen geloof aan het profiel van een jonge vrouw die in landelijke gebied tot arbeid en een huwelijk werd gedwongen, noch aan het gedwongen huwelijk dat in juni 2017 zou plaatsgevonden hebben. Het CGVS stelt verder dat er geen gegronde redenen zijn om te geloven dat ze het slachtoffer zal worden van een herbesnijdenis, of een andere vorm van vervolging omwille van het vrouw zijn op zich.

Beoordeling RvV: omkering bewijslast en vermoeden gegronde vrees (art. 48/7 Vw)

De RvV volgt het CGVS dat er ernstige redenen zijn om te twijfelen aan het profiel dat de vrouw van zichzelf schetst en aan het gedwongen huwelijk. Dat ontslaat het CGVS er echter niet van om op basis van elementen die wel vast staan na te gaan of er een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade is.

Uit twee medische attesten blijkt dat de vrouw een vrouwelijke genitale verminking type drie, ofwel infibulatie, heeft ondergaan, wat de ernstigste vorm van genitale verminking is. Het staat vast dat dit een onherstelbare schade veroorzaakt en dat de gevolgen voor het leven voelbaar zijn, zowel op fysiek als op psychologisch vlak. Dit bevestigt de vrouw ook duidelijk in haar verklaringen.

Artikel 48/7 van de Verblijfswet houdt een vermoeden in van een gegronde vrees of een reëel risico op ernstige schade als een verzoeker om internationale bescherming aantoont reeds slachtoffer geweest te zijn van vervolging of ernstige schade. Het is in dat geval aan de asielinstanties om aan te tonen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de vervolging of schade zich niet opnieuw zal voordoen. De RvV meent dat het CGVS dit onvoldoende heeft aangetoond, omdat de vrouw:

  • bij de geboorte van haar kind in België een desinfibulatie moest ondergaan
  • gezien haar leeftijd terug zwanger kan worden
  • in Guinee leeft in een culturele context waarin zij reeds een eerste infibulatie onderging en, ondanks het feit dat zij waarschijnlijk een hoogopgeleide vrouw is, niets uitsluit dat zij bij een volgende zwangerschap terug slachtoffer zal worden van een vrouwelijke genitale verminking

De RvV meent daarom dat zij een gegronde vrees voor vervolging heeft als lid van de sociale groep vrouwen. Ze wordt als vluchteling erkend.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen