RvV erkent Iraakse rapper als vluchteling

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) erkent in arrest nr. 183.934 een Iraakse man als vluchteling omdat hij als rapper behoort tot een sociale groep in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Hij kan slachtoffer worden van daden van vervolging door sjiitische milities of soennitische aanhangers van IS omdat hij een afwijkende levensstijl heeft en hij geen bescherming zal krijgen van de Iraakse overheid.

De feiten

Een Iraakse jongeman diende in België een asielaanvraag in. Hij vreesde gedwongen rekrutering door de sjiitische milities voor de strijd tegen IS. Daarnaast vreesde hij vermoord te worden omwille van zijn levensstijl als rap-artiest met tatoeages. De jongeman kon het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) niet overtuigen van de gedwongen rekrutering. Het CGVS geloofde ook niet dat de man door zijn levensstijl een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade zou lopen. Het CGVS weigerde de man de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus. De man diende tegen deze beslissing beroep in bij de RvV.

Beoordeling RvV

De Iraakse man verwees naar de morele dwang die uitgaat van de sjiitische militie Asaeb Ahl Al Haq (AAH) om toe te treden en te participeren in het conflict. Deze dwang zou nog sterker geweest zijn wegens zijn afwijkende levensstijl. Het CGVS daarentegen motiveerde dat door het grote aanbod aan vrijwillige leden, zoals blijkt uit de landeninformatie, het niet aannemelijk is dat de milities een ongemotiveerde persoon zouden dwingen samen met hen de wapens op te nemen. Bovendien motiveerde het CGVS dat de vermeende vrees voor gedwongen rekrutering puur hypothetisch was omdat de Iraakse jongeman in het verleden nooit in aanraking kwam met een militie en ook niet feitelijk benaderd is geweest in het kader van rekrutering. De RvV volgt die redenering.

De Iraakse man beweerde ook dat hij een gekend rapper is. Maar het CGVS oordeelde volgens de RvV terecht dat hij in Irak geen bekend artiest was en dat zijn muziekactiviteiten beperkt waren. De RvV stelt op basis van aangebrachte documenten wel vast dat hij sinds zijn vertrek uit Irak meerdere activiteiten heeft ontwikkeld. Hij heeft zich ook verder bekwaamd in vaardigheden die een intrinsiek onderdeel vormen van de rapcultuur.

De Iraakse man gaf ook aan dat hij omwille van zijn rapactiviteiten, tatoeages, levensstijl en kledij behoort tot een sociale groep. De Iraakse jongeman toonde dat het behoren tot de rapcultuur voor hem een kenmerk is dat voor zijn identiteit dermate fundamenteel is dat niet mag worden geëist dat hij dit opgeeft. Hij toonde aan de hand van landeninformatie aan dat deze groep (de rappers) in Irak een eigen identiteit heeft omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd. De RvV stelt vast dat de man als rapper (‘gangsta rap’) aannemelijk maakt te behoren tot een sociale groep, een van de vijf gronden voor vervolging in het Vluchtelingenverdrag.

De RvV besluit dat subculturen zoals de rapcultuur in de negatieve aandacht kunnen komen van de sjiitische milities of van de soennitische aanhangers van IS. Het is plausibel dat dit kan leiden tot daden van vervolging. Het is ook aannemelijk dat de Iraakse jongeman hiertegen geen bescherming zal krijgen van de Iraakse overheid. De RvV concludeert dan ook dat er een gegronde vrees voor vervolging is en kent de vluchtelingenstatus toe aan de Iraakse man.

Het CGVS gaf in zijn verweer nog aan dat de Iraakse man in het verleden geen daden van vervolging heeft ondergaan. Maar de RvV wijst erop dat het van belang is dat het CGVS de vrees voor vervolging beoordeelt naar de toekomst toe. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (HvJ) blijkt immers dat het onderzoek naar de gegronde vrees voor vervolging een toekomstgericht onderzoek is.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen