RvV erkent Ivoriaanse vrouw met hiv en kwetsbaar profiel als vluchteling

In arrest nr. 258.932 van 2 augustus 2021 kent de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) de vluchtelingenstatus toe aan een Ivoriaanse vrouw die hiv-positief is. De Raad is van oordeel dat zij omwille van haar kwetsbaar profiel en hiv-positieve status, op basis waarvan zij in Ivoorkust deel uitmaakt van ‘sociale groep’ zoals bedoeld in het Verdrag van Genève (Vluchtelingenverdrag), een gegronde vrees heeft voor vervolging.

Feiten

Een vrouw uit Ivoorkust diende op 30 september 2011 een eerste verzoek om internationale bescherming (IB) in nadat zij, omwille van seksueel misbruik en opsluiting naar aanleiding van het hebben van een relatie met een vrouw, Ivoorkust ontvluchtte. Het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) weigerde dit verzoek op 5 oktober 2012. Op 2 september 2020 diende de vrouw een volgend verzoek om IB in.

Als nieuw element verklaarde ze hiv-positief te zijn. Ze ondersteunt haar aanvraag met een psychologisch en medisch rapport. Bij terugkeer naar Ivoorkust vrees ze dat ze:

  • mishandeld zal worden omwille van haar hiv-positieve status;
  • geen toegang zal hebben tot medische zorg;
  • op straat zal belanden, omdat ze verstoten werd door haar familie.

Het CGVS verklaart dit volgend verzoek om IB niet-ontvankelijk, omdat:

  • de feiten uit het eerste verzoek om IB erg verschillen van het volgend verzoek om IB. Het CGVS besluit daaruit dat deze niet geloofwaardig zijn;
  • de voorgelegde nieuwe elementen de kans op erkenning niet verhogen. De rapporten van de psycholoog en de dokter zijn geen voldoende bewijs om haar individuele vrees voor vervolging omwille van haar hiv-positieve status te ondersteunen.

Beoordeling RvV

De Raad herneemt artikel 1, A, lid 2, eerste alinea Vluchtelingenverdrag, en onderzoekt de door de vrouw verklaarde vrees voor vervolging in Ivoorkust omwille van haar hiv-positieve status.

  • Op basis van de door de partijen verstrekte informatie kan de Raad niet vaststellen dat de besmetting met hiv op zichzelf voldoende is om de internationale beschermingsstatus te rechtvaardigen.
  • Dit betekent volgens de Raad niet dat het misbruik waaraan hiv-positieve personen in Ivoorkust kunnen worden blootgesteld, niet voldoende de graad van ernst bereikt die wijst op een vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Uit objectieve rapporten blijkt namelijk dat, ondanks de inspanningen van de Ivoriaanse autoriteiten ter ondersteuning van kwetsbare bevolkingsgroepen, hiv-positieve personen in Ivoorkust nog steeds worden onderworpen aan marginalisatie, stigmatisering en discriminatie.
  • Op basis van de beschikbare landeninformatie stelt de Raad vast dat hiv-positieve personen in Ivoorkust deel uitmaken van een ‘sociale groep’, zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, die regelmatig onderworpen wordt aan discriminerende maatregelen die waarschijnlijk vervolging inhouden.

Vervolgens onderzoekt de Raad de individuele vervolgingsvrees die werd opgeworpen door de vrouw. De Raad stelt in het kader hiervan vast dat de vrouw een bijzondere kwetsbaarheid vertoont, gezien:

  • de omstandigheden van haar aankomst in België;
  • zij hiv-positief is;
  • zij psychologische problemen heeft omwille van haar traumatisch verleden;
  • zij geen sociaal netwerk heeft waar zij op kan terugvallen in Ivoorkust.

Bij terugkeer zou zij gezien haar kwetsbare profiel en hiv-positieve status, op basis waarvan zij deel uitmaakt van een kwetsbare sociale groep in Ivoorkust, worden onderworpen aan ondraaglijke discriminerende maatregelen.

De Raad besluit dat de vrouw in casu een gegronde vrees voor vervolging aantoont en kent bijgevolg de vluchtelingenstatus toe op basis van artikel 48/3, §4, d) Verblijfswet.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen