RvV erkent Palestijnen uit UNRWA kamp in Libanon als vluchteling

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) erkent een Palestijns gezin die in een vluchtelingenkamp van UNRWA in Libanon werd opgevangen als vluchteling. Volgens de RvV volstaat het feit dat het UNRWA geen gepaste behandeling had voor de ernstige gezondheidsproblemen van de dochter, om aan te nemen dat het gezin verhinderd wordt om nog UNRWA bijstand te genieten. Het gezin wordt erkend als vluchteling volgens artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag. Zij moeten niet aantonen dat ze in Libanon ook een gegronde vrees voor vervolging hebben volgens artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

Feiten

De zaak gaat over een Soennitisch gezin van Palestijnse origine dat heel lang in het Rashidiya UNRWA-kamp in Libanon heeft gewoond. Later gingen zij buiten het kamp wonen omdat het onmogelijk werd om werk te vinden binnen het kamp en in de dorpen errond, door de tegenkanting van Hezbollah en de sjiitische meerderheid. De man geraakte via de lokale moskee in contact met een lokale soennitische groepering die hem vroeg om mee te strijden met hen, wat hij weigerde. Toch zou hij er door de Libanese overheid van verdacht worden deelgenomen te hebben aan gevechten waarin deze groepering betrokken was en hierom vervolgd worden. Het hele gezin is uiteindelijk gevlucht.

Meneer haalde in zijn asielaanvraag bij het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) aan dat hij een vrees heeft ten aanzien van de Libanese overheid, maar ook ten aanzien van Hezbollah vanwege zijn lidmaatschap bij de groepering, en tot slot ten aanzien van de lokale soennitische groepering omdat hij weigerde deel te nemen aan de gevechten. Ook de algemene sociaal-economische toestand voor Palestijnse vluchtelingen in Libanon en in het vluchtelingenkamp, en de medische problemen van zijn dochtertje brachten hen ertoe Libanon te ontvluchten.

CGVS

Het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) weigerde de subsidiaire bescherming en sloot het gezin uit van de vluchtelingenstatus op basis van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag en art. 52/2 van de Verblijfswet. Die bepalen dat personen die de bijstand of bescherming genieten van andere organen en instellingen van de VN, zoals UNRWA, uitgesloten worden van de vluchtelingenstatus. Dit geldt echter niet als de bijstand of bescherming van UNRWA om welke reden dan ook is beëindigd: in dat geval moet de betrokkene van rechtswege erkend worden als vluchteling. De bijstand heeft opgehouden te bestaan in de volgende gevallen:

  • wanneer UNRWA opgeheven wordt,
  • wanneer het onmogelijk is voor UNRWA de taken te vervullen
  • wanneer vast komt te staan dat het vertrek van een persoon uit het mandaatgebied van UNRWA rechtvaardiging vindt in redenen die buiten zijn invloed liggen en onafhankelijk van zijn wil zijn, en waardoor hij verhinderd wordt de bijstand van de UNRWA te genieten. Dit laatste is volgens het Europese Hof van Justitie (arrest El Kott van 19 december 2012 (C-346/11)) het geval als de asielzoeker zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid bevond en het voor UNRWA onmogelijk was om hem in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee het orgaan belast is.

Het CGVS trok het lidmaatschap bij de groepering in twijfel en dus ook elk risico dat daaruit zou voortvloeien. Verder stelde het CGVS vast dat UNRWA nog steeds bijstand levert in Libanon en dat er zich geen praktische problemen voordoen voor Palestijnen die willen terugkeren naar Libanon. Het CGVS erkende dat de leefomstandigheden erbarmelijk zijn in het vluchtelingenkamp maar stelt dat dit niet betekent dat iedereen er in een precaire situatie leeft. Doorheen het verhaal van het gezin meende het CGVS vast te kunnen stellen dat zij steeds voldoende eigen middelen ter beschikking hadden, onder andere door het feit dat zij naar privé-dokters en –ziekenhuizen konden gaan voor hun dochter. Uit het geheel van die vaststellingen concludeerde het CGVS dat er geen concrete en ernstige veiligheidsproblemen of ernstige problemen van socio-economische of medische aard bestaan die hen ertoe dwongen om het land te verlaten. Ook zag het CGVS geen situatie van algemeen willekeurig geweld in de regio van waaruit zij afkomstig zijn. Bijgevolg had het gezin volgens het CGVS niet voldoende aangetoond dat zij om redenen buiten hun wil geen bijstand meer van UNRWA konden vragen.

RvV

De RvV volgt het CGVS grotendeels en bevestigt dat het gezin geen persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid op het moment van hun vertrek uit Libanon kan aantonen. De RvV benadrukt wel dat artikel 1D Vluchtelingenverdrag en artikel 52/2 Verblijfswet niet inhouden dat de verzoeker ook nog eens een gegronde vrees voor vervolging (artikel 1A Vluchtelingenverdrag) moet aantonen, maar dat het voldoende is om aan te tonen dat hij om redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil gedwongen werd het gebied waar het UNRWA werkzaam is te verlaten en dat hij op die manier belet wordt de door het UNRWA verleende bijstand te genieten.

Vanuit dat gegeven gaat de RvV verder in op de discriminatie die Palestijnen op verschillende vlakken moeten ondergaan in Libanon, en de moeilijke situatie waarin zij leven. De RvV stelt dat het louter Palestijn zijn in Libanon niet voldoende is om te besluiten tot een ernstige onveiligheid of risico op ernstige schade, maar dat dit steeds in de individuele situatie moet nagegaan worden. Uit de aangeleverde informatie blijkt dat de oudste dochter aan ernstige gezondheidsproblemen lijdt en hiervoor geen gepaste behandeling kan krijgen in een UNRWA-ziekenhuis. Ook de Libanese publieke gezondheidszorg staat niet open voor Palestijnen. In casu is dan ook aangetoond dat de dochter in geval van terugkeer naar Libanon een reëel risico loopt om in een mensonwaardige situatie terecht te komen en een behandeling te ondergaan in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 48/4 §2, b van de Verblijfswet. Dat haar ouders in het verleden telkens genoeg middelen vonden om naar privéziekenhuizen te gaan doet hieraan geen afbreuk. Daardoor kan aangenomen worden dat het gezin vertrokken is uit het mandaatgebied van UNRWA om redenen buiten hun invloed en onafhankelijk van hun eigen wil, en daardoor verhinderd wordt om de door UNRWA verleende bijstand te genieten. Bijgevolg wordt het gezin erkend als vluchteling, overeenkomstig artikel 1D, lid 2 van het Vluchtelingenverdrag.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen