RvV: gedogen verblijf kan buitengewone omstandigheden zijn voor 9bis-aanvraag

Het feit dat Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) het onwettig verblijf gedoogt, kan uitzonderlijk een buitengewone omstandigheid uitmaken in het kader van een humanitaire regularisatie-aanvraag. Dit is het geval wanneer de betrokkene ervan uit kan gaan dat DVZ het onwettig verblijf bewust gedoogt, omdat hij geen nieuw bevel om het grondgebied te verlaten (BGV) aflevert nadat een eerder BGV werd vernietigd om redenen die verband houden met het familieleven. Dat zegt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in arrest nummer 234.621 van 30 maart 2020.

Feiten

Een man uit Kameroen diende in 2015 een verzoek om internationale bescherming in. Het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) nam in de loop van 2017 een negatieve beslissing, hetgeen de RvV bevestigde. Ten gevolge hiervan kreeg hij in maart 2017 het bevel om het grondgebied te verlaten (BGV). De RvV vernietigde dit BGV in de loop van januari 2018 omdat het BGV geen rekening hield met zijn familieleven met zijn partner en hun gezamenlijk minderjarig kind. DVZ leverde geen nieuw BGV af.

In juni 2018 deed de man een aanvraag tot humanitaire regularisatie (artikel 9bis Verblijfswet). Hij steunde zich voor de ontvankelijkheid van de aanvraag op het feit dat DVZ geen nieuw BGV afleverde na de vernietiging van het voorgaande BGV. Hij betoogt dat het feit dat DVZ zijn verblijf gedoogde een buitengewone omstandigheid uitmaakt die hem toelaat de aanvraag in België in te dienen.

DVZ oordeelde dat de aanvraag onontvankelijk was. De Dienst stelde dat de ‘intrekking’ van het BGV het verblijf van de man niet wettig maakt, en dus geen buitengewone omstandigheid uitmaakt die een aanvraag in het thuisland verhindert.

RvV

De RvV stelt vast dat DVZ zich bij de beoordeling van de aanvraag niet op de juiste feiten baseert. DVZ oordeelde dat de ‘intrekking van het BGV’ niet als buitengewone omstandigheid aanvaard kan worden, terwijl het in feite gaat om een vernietiging van het BGV door de RvV. De RvV oordeelt dat de motivering van DVZ geen betrekking heeft op de redenen van vernietiging van het BGV, met name het verzuim om rekening te houden met het familieleven van de man. Ook het argument van verzoeker, dat de gedoogsituatie een buitengewone omstandigheid uitmaakt, beantwoordt DVZ niet.

De RvV wijst op het gezag van gewijsde van haar arresten, hetgeen verbonden is aan de vernietigingsmotieven. Om gevolg te geven aan het vernietigingsarrest moest DVZ daarom rekening houden met het familiaal leven van de verzoeker. DVZ kan de verplichting om het gezag van gewijsde te respecteren zelf invullen. Hij kan bijvoorbeeld:

  • een nieuw BGV afleveren, op voorwaarde dat dit rekening houdt met het familieleven van de man.
  • beslissen om geen nieuw BGV af te leveren, rekening houdende met het familieleven.

De RvV stipt aan dat artikel 7, eerste lid in combinatie met artikel 52/3, §1 van de Verblijfswet in principe de verplichting inhoudt voor DVZ om een BGV af te leveren aan een vreemdeling wiens asielprocedure negatief werd beëindigd en die in onwettig verblijf is. Rekening houdende met deze verplichting en het stilzitten van DVZ om een nieuw BGV af te leveren, kan volgens de RvV van een gedoogsituatie gesproken worden.

De RvV verduidelijkt dat er een verschil bestaat tussen de betrokkene die geen nieuw BGV krijgt nadat zijn vorige BGV vernietigd werd om redenen die verband houden met zijn familieleven, en andere vreemdelingen die geen BGV krijgen niettegenstaande hun onwettig verblijf. De man mag er immers vanuit gaan dat DVZ het gezag van gewijsde van het vernietigingsarrest respecteert en er om die reden bewust voor koos om geen nieuw BGV af te leveren.