RvV: Geen mogelijkheid tot schorsing in uiterst dringende noodzakelijkheid tegen een weigering van visum

In arrest nr. 237.408 van 24 juni 2020 bepaalt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing in uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) enkel mogelijk is indien het om een beslissing van gedwongen terugkeer gaat waarvan de tenuitvoerlegging imminent is. De vordering kan niet ingesteld worden tegen een weigering van visum.

Feiten

Nadat de aanvraag voor een visum gezinshereniging van een vrouw uit Ivoorkust voor een tweede keer geweigerd werd, omdat de Belgische echtgenoot die ze wou vervoegen niet over voldoende bestaansmiddelen zou beschikken, tekende de vrouw beroep aan bij de RvV. De RvV vernietigde de weigering in arrest nr. 229 321 van 27 november 2019, omdat DVZ onvoldoende rekening had gehouden met de informatie aangaande de financiële situatie van de Belgische echtgenoot en dus niet naar behoren de individuele behoefteanalyse had uitgevoerd. Na dit arrest van de RvV ging DVZ echter opnieuw over tot een weigeringsbeslissing. Naar aanleiding van deze beslissing werd een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid ingesteld.

Het arrest van de RvV

Met het oog op de eenheid van de rechtspraak werd deze zaak doorverwezen naar de Algemene Vergadering van de Raad.

De RvV stelt dat de mogelijkheid om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing te vorderen van de tenuitvoerlegging van een beslissing waarbij een visum wordt geweigerd, reeds aanleiding gaf tot verschillende interpretaties in de rechtspraak. In het kader hiervan belicht de RvV vooreerst twee interpretatiewijzen van het betrokken artikel 39/85, §1 en §4, lid 2 Verblijfswet die reeds werden gehanteerd:

  • Volgens de eerste interpretatie biedt artikel 39/82, §1 Verblijfswet een algemene bevoegdheid om tegen elke beslissing die geannuleerd kan worden een vordering in te stellen tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid. De voorwaarden die voorzien worden in §4, lid 2 worden in deze interpretatie gelezen als een specifieke toepassing van die regeling bij een beslissing tot gedwongen terugkeer waarvan de tenuitvoerlegging imminent is.
  • Volgens de tweede interpretatie omvat artikel 39/82, §1 Verblijfswet slechts de bevoegdheidsregeling en specifieert §4, lid 2 de voorwaarden waarbinnen de bevoegdheid die door §1 aan de RvV werd toegekend kan worden uitgeoefend.

De RvV beoogt in dit arrest komaf te maken met deze uiteenlopende interpretatiewijzen. Gezien deze enkel gebaseerd zijn op tekstuele argumenten, wordt er in dit arrest dan ook gekeken naar de intentie van de wetgever.

Uit de voorbereidende stukken van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en voor de Raad van State blijkt volgens de RvV dat de wil van de wetgever erin bestaat de beroepsprocedure in uiterst dringende noodzakelijkheid voor te behouden voor uitzonderlijke situaties waar rechtsbescherming tegen een nakende verwijdering dient te worden geboden. In geval van een weigering van een visum is de Algemene Vergadering van de Raad van oordeel dat de gewone schorsings- en annulatieprocedure, desgevallend in korte debatten, een meer daadwerkelijk rechtsmiddel biedt aan de vreemdeling die de weigering betwist.