RvV: Het beginsel ‘eenheid van gezin’ omvat op zich geen afgeleid recht op internationale bescherming voor familieleden

In twee arresten, genomen in algemene vergadering, nr. 230 067 en nr. 230 068 van 11 december 2019, spreekt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) zich uit over de gevolgen van het principe van eenheid van gezin voor familieleden van een persoon met een beschermingsstatuut. De RvV oordeelt dat noch de Europese kwalificatierichtlijn, noch een nationale of internationale rechtsregel voorschrijft dat aan familieleden van iemand die internationale bescherming (IB) krijgt, hetzelfde statuut moet toegekend worden.

Feiten

RvV arrest nr. 230 067 gaat over een minderjarige neef van een Guinese vrouw die in 2017 in België erkend werd als vluchteling. Zij voedde hem op in Guinee en neemt hem ook onder haar hoede na zijn vlucht naar België begin 2018. Hij krijgt een weigeringsbeslissing omdat zijn vluchtmotieven niet geloofwaardig zijn volgens het CGVS, en gaat in beroep bij de RvV.

Het CGVS houdt volgens de verzoeker geen rekening met de familiale band die hij heeft met een erkend vluchteling. De verzoeker zegt dat het UNHCR in haar richtlijnen een afgeleid recht op het vluchtelingenstatuut voorziet omwille van familiale eenheid (§ 184-186 van het UNHCR handboek) en dat het oproept om soepel te zijn in de interpretatie van het concept familie (Nota UNHCR van 4 juni 1999). Hij verwijst ook naar vroegere rechtspraak van de RvV. Verder haalt hij aan dat gezinshereniging geen optie is, gezien het om een neef en een tante gaat en zij niet onder de wettelijke criteria vallen. Het hoger belang van het kind moet gerespecteerd worden.

RvV arrest nr. 230 068 gaat over een Guinese vrouw die vlucht omwille van de bedreigingen door haar familie omdat ze haar dochter van 7 jaar niet laat besnijden. Ze vreest eveneens voor het lot van haar ongeboren meisje. Ze vlucht alleen naar België, en bevalt hier. Ze doet een verzoek om IB voor haar en haar kind, en het CGVS neemt een aparte beslissing voor elk van hen. Het kind wordt erkend als vluchteling vanwege het risico op vrouwelijke genitale verminking (VGV). De moeder ontvangt een weigeringsbeslissing omdat haar vrees voor vervolging niet geloofwaardig is.

Volgens het CGVS leidt het feit dat haar kind erkend is als vluchteling niet automatisch tot een zelfde beschermingsstatus voor haar. Een afgeleide beschermingsstatus op basis van familiale eenheid is slechts voorzien voor familieleden die ten laste zijn. Daarmee bedoelt het CGVS familieleden die onder het wettelijk gezag staan of die omwille van leeftijd, een handicap of een gebrek aan bestaansmiddelen afhankelijk zijn van de materiële of financiële bijstand van de persoon die IB geniet.

Beoordeling door de RvV

De RvV buigt zich over de aanbevelingen van het UNHCR en de principes die in de Conventie van Genève, het VN-vluchtelingenverdrag, besloten liggen. In de slotakte waarmee het VN-Vluchtelingenverdrag werd aangenomen staat wel dat de eenheid van gezin een fundamenteel recht is van een vluchteling en dat aanbevolen wordt aan de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen om dit te garanderen. Deze bronnen zijn niet afdwingbaar en ze geven niet expliciet aan dat familieleden van een erkend vluchteling automatisch hetzelfde statuut moeten krijgen. Dat het UNHCR aangeeft dat familieleden in het algemeen ook het vluchtelingenstatuut krijgen, is volgens de RvV slechts een vaststelling van een praktijk en geen afdwingbare norm.

De RvV kijkt ook naar het Europese kader. Artikel 23 van de Kwalificatierichtlijn bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat het gezin in stand wordt gehouden en dat gezinsleden van de persoon die IB geniet, die zelf niet in aanmer­king komen voor dergelijke bescherming, aanspraak kunnen maken op de in de artikelen 24 tot en met 35 genoemde voordelen.

Volgens het Europese Hof van Justitie (HvJ, zaak C-652/16 van 4 oktober 2018) betekent dit dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de gezinsleden van personen met een beschermingsstatuut (gezinsleden in de zin van de kwalificatierichtlijn, met andere woorden de echtgenoot of duurzame partner, minderjarige kinderen, en de ouders van minderjarige kinderen) wel recht hebben op bepaalde voordelen als zij niet zelf voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van IB. Het gaat onder meer over de afgifte van een verblijfsvergunning en de toegang tot arbeid en onderwijs. Maar dat betekent niet dat de richtlijn de lidstaten oplegt hetzelfde beschermingsstatuut toe te kennen.

Artikel 3 van de Kwalificatierichtlijn laat de lidstaten toe om gunstigere normen vast te leggen over wie in aanmerking komt voor IB, maar dit is geen verplichting. De Belgische wetgever heeft geen afgeleid beschermingsstatuut voorzien, maar wel een mogelijkheid tot gezinshereniging met bepaalde gezinsleden.

De RvV vindt tot slot het hoger belang van het kind of de eerbiediging van het privé- en gezinsleven geen voldoende grond om aan een minderjarige die lid is van het gezin van een persoon die IB geniet dezelfde status te geven.

Er is geen enkele juridisch bindende norm die de Belgische staat verplicht om IB te verlenen aan een persoon, enkel omdat deze familie is van een persoon die IB geniet.

De RvV bevestigt de beslissingen van het CGVS dat de verzoekers zelf niet in aanmerking komen voor IB.

Noot van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

Met deze rechtspraak bevestigt de RvV de beleidswijziging van het CGVS, aangekondigd in april 2019 over de toekenning van het statuut van erkend vluchteling aan kinderen en ouders die VGV vrezen.

Deze rechtspraak geeft een zeer beperkte invulling aan het principe van eenheid van gezin dat gegarandeerd moet worden voor personen met een beschermingsstatuut. Ze houdt er geen rekening mee dat zowel in onze Verblijfswet, als in de Kwalificatie- en Procedurerichtlijn en de richtlijnen van UNHCR, aanvaard is dat minderjarige kinderen een eigen vrees voor vervolging kunnen hebben, en dus ook zelf afgeleide rechten kunnen doen ontstaan voor hun familieleden. UNHCR heeft in haar richtlijnen omtrent verzoeken om IB op basis van een vrees voor vrouwelijke genitale verminking en omtrent kinderen die een verzoek om IB doen expliciet het principe vooropgesteld dat ook kinderen een afgeleid beschermingsstatuut kunnen doen ontstaan voor hun ouders. Het is opmerkelijk dat kinderen van ouders die een beschermingsstatuut verkrijgen automatisch ook deze status krijgen, maar dat het omgekeerde niet geldt. Een afhankelijkheidsband kan ook bestaan uit een affectieve en emotionele band.

Bovendien is gezinshereniging geen wettelijke mogelijkheid voor een ouder van een begeleide minderjarige vluchteling of subsidiair beschermde, waardoor deze enkel beroep kan doen op een humanitaire regularisatie-aanvraag om ook een wettig verblijf in België te bekomen. Dit is een onzekere procedure en leidt niet tot eenzelfde sterk statuut als dat van een erkend vluchteling of subsidiair beschermde. Het is nochtans een fundamenteel recht van een kind om niet gescheiden te worden van zijn ouders en dat zijn hoger belang steeds het uitgangspunt is in elke beslissing die de overheid neemt (art. 3 en 9 van het Kinderrechtenverdrag).

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen