RvV: hoger belang van het kind kan uitzonderlijk weigeringsgrond zijn voor gezinshereniging

Lidstaten kunnen volgens de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) uitzonderlijk afwijken van de verplichting die richtlijn 2003/86/EG (‘Gezinsherenigingsrichtlijn’) oplegt om gezinshereniging toe te staan tussen een niet-begeleide minderjarige vluchteling en zijn ouders. Dat kan wanneer een scheiding tussen ouder en kind noodzakelijk is in het belang van het kind, bijvoorbeeld bij een kindhuwelijk. De vraag of het weigeren van de gezinshereniging effectief in het hoger belang is van het kind vereist echter een nauwkeurige belangenafweging en een zorgvuldig en individueel onderzoek. Wanneer de minderjarige voldoende matuur is, moet Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) het kind ook horen. Dat zegt de RvV in kamer met drie rechters in een arrest van 2 april 2020 (nr. 234.797).

De RvV verduidelijkt ook dat het feit dat de niet-begeleide minderjarige vluchteling meerderjarig wordt tijdens de beroepsprocedure voor de RvV geen invloed heeft.

Feiten

Een Syrische moeder vroeg gezinshereniging met haar dochter, een niet-begeleide minderjarige vluchteling in België. DVZ weigerde de aanvraag op basis van het hoger belang van het kind. Op 13-jarige leeftijd huwelijkten haar ouders haar tegen betaling uit in Jordanië, wat strijdig is met de Belgische openbare orde. Omdat de dochter op het moment van de aanvraag tot gezinshereniging nog altijd minderjarig was, was het volgens DVZ niet uitgesloten dat zij na de gezinshereniging nogmaals door de moeder uitgehuwelijkt zou worden. Dit zou strijdig zijn met de belangen van het kind.

RvV

Meerderjarigheid tijdens beroepsprocedure heeft geen invloed

Voorafgaandelijk stelt de RvV vast dat het feit dat de niet-begeleide minderjarige vluchteling meerderjarig wordt tijdens de beroepsprocedure voor de RvV geen invloed heeft op het belang bij de beroepsprocedure. Het Hof van Justitie oordeelde (HvJ 12 april 2018, nr. C-550/16, besproken in dit nieuwsbericht) dat de datum van het indienen van het verzoek om internationale bescherming beslissend is om de voorwaarde van de minderjarigheid te beoordelen, in het geval van gezinshereniging van een niet-begeleide minderjarige vluchteling met zijn ouders.

Hoger belang van het kind als weigeringsgrond voor gezinshereniging

DVZ weigerde de aanvraag gezinshereniging van de moeder om de minderjarige dochter te beschermen. DVZ baseerde zich daarvoor (impliciet) op artikel 12bis §7 Verblijfswet. Dat artikel verplicht DVZ om bij het onderzoek van de aanvraag terdege rekening te houden met het hoger belang van het kind. Volgens de verzoeker kan dit artikel geen basis vormen voor een bijkomende weigeringsgrond wanneer alle voorwaarden voor gezinshereniging in artikel 10 §1, 7° Verblijfswet vervuld zijn.De RvV volgt die visie niet:

  • Artikel 10, lid 3 sub a) Gezinsherenigingsrichtlijn verplicht lidstaten om gezinshereniging van ouders van een niet-begeleide minderjarige vluchteling toe te staan, zonder dat ze daarbij over een beoordelingsmarge beschikken. Dit mag er niet toe leiden dat de belangen van de niet-begeleide minderjarige vluchteling geschaad worden. Volgens een brede consensus in het internationaal recht, slaan die belangen niet alleen op het behoud van de gezinseenheid maar ook op het welzijn van het kind in de ruime zin. De verantwoordelijkheid voor het welzijn van kinderen ligt in de eerste plaats bij hun ouders. Maar wanneer de ouders hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nemen, moet DVZ waken over de rechten en belangen van minderjarige kinderen die zich op Belgisch grondgebied bevinden.
  • Artikel 5, lid 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, omgezet in artikel 12bis §7 Verblijfswet, verplicht lidstaten om bij het onderzoek van een aanvraag gezinshereniging terdege rekening te houden met het hoger belang van het kind. DVZ is verplicht om het hoger belang van het kind te betrekken in elke beslissing over gezinshereniging die het kind rechtstreeks of onrechtstreeks aanbelangt.
  • Artikel 5, lid 5 Gezinsherenigingsrichtlijn moet samen gelezen worden met artikel 24 Handvest van de Grondrechten van de EU (‘Handvest’). Volgens artikel 24, lid 3 Handvest heeft elk kind recht op persoonlijk en rechtstreeks contact met zijn ouders, tenzij dit tegen zijn belangen indruist. Uit artikel 24 Handvest en het VN-Kinderrechtenverdrag waarop artikel 24 Handvest gebaseerd is, volgt dat lidstaten kunnen afwijken van de verplichting in de Gezinsherenigingsrichtlijn om gezinshereniging toe te staan tussen een niet-begeleide minderjarige vluchteling en zijn ouders. Dit kan alleen in uitzonderlijke situaties waarin een scheiding tussen ouder en kind noodzakelijk is in het belang van het kind.

  • Ook het EHRM volgt in zijn rechtspraak eenzelfde lijn (zie EHRM 6 juli 2010, nr. 41615/07, Neulinger en Shuruk t. Zwitserland, § 136).

Volgens de RvV vormen de artikelen 10 §1, 7° en 12bis §7 Verblijfswet wel degelijk een wettelijke basis om de gezinshereniging te weigeren aan de ouder van een niet-begeleide minderjarige vluchteling.

Zorgvuldig en individueel onderzoek

Een kindhuwelijk kan volgens de RvV een uitzonderlijke situatie zijn waarin een scheiding tussen ouder en kind noodzakelijk is in het belang van het kind. Maar de vraag of de scheiding tussen ouder en kind effectief in het hoger belang is van het kind, vereist een zorgvuldig en individueel onderzoek. De autoriteiten moeten daarbij rekening houden met de specifieke omstandigheden en persoonlijke context van de betrokken niet-begeleide minderjarige. Als het behoud van de gezinseenheid in conflict komt met de noodzaak om het kind te beschermen tegen zijn ouders, moeten de verschillende belangen van het kind tegen elkaar afgewogen worden. Vervolgens moet men bepalen of het hoger belang van het kind gelegen is in een scheiding tussen het kind en zijn ouders, dan wel een gezinshereniging. In ieder geval moet er een evenwichtige en redelijke beoordeling gemaakt worden van alle belangen van het kind. Dit moet tot een weloverwogen en gemotiveerde beslissing leiden.

In casu heeft DVZ in zijn weigeringsbeslissing geen evenwichtige belangenafweging gemaakt. Een kindhuwelijk is een zwaarwichtig element dat op het eerste gezicht pleit voor het behoud van een scheiding tussen moeder en kind. Maar dit ontslaat DVZ niet van zijn verplichting om dit af te wegen tegen de andere belangen van de dochter, zijnde het herstel van de gezinseenheid. DVZ beperkte zich tot vrijblijvende en algemene overwegingen. DVZ hield geen rekening met de specifieke omstandigheden waarin het kindhuwelijk plaats vond: de situatie van een ontheemd gezin in Jordanië op de vlucht voor de oorlog in Syrië, hun herkomstland. Ook stelde DVZ dat de dochter beschermd moest worden tegen een nieuw kindhuwelijk, zonder het reëel risico op een nieuwe uithuwelijking tegen betaling zorgvuldig te onderzoeken.

Recht om gehoord te worden

De verzoekster betoogde dat DVZ haar dochter had moeten horen alvorens de gezinshereniging te weigeren. Volgens de RvV is het recht voor minderjarige kinderen om gehoord te worden geen absolute verplichting maar moet dit concreet beoordeeld worden in het licht van het belang van het kind. Wegens het uitzonderlijk karakter van deze zaak (de Belgische staat had op de zitting aangegeven dat het hoger belang van het kind nooit eerder gebruikt was om een gezinshereniging te weigeren van een ouder van een niet-begeleide minderjarige vluchteling) geldt er volgens de RvV een meer nauwgezette zorgvuldigheidsplicht voor DVZ. In die context oordeelt de RvV dat DVZ de dochter had moeten horen alvorens de gezinshereniging te weigeren. Dit geldt des te meer omdat de dochter matuur is en in principe een recht heeft op gezinshereniging (met haar ouders).

Omdat het onderzoek naar het hoger belang van het kind niet zorgvuldig gebeurde, vernietigt de RvV uiteindelijk de visumweigering.

Gevolgen voor gezinshereniging met andere familieleden?

DVZ moet bij het onderzoek van elke aanvraag gezinshereniging met een derdelander (met beperkt of onbeperkt verblijfsrecht) rekening houden met het hoger belang van het kind (zie artikel 10ter §2, laatste lid resp. artikel 12bis §7 Verblijfswet). Daarom is de rechtspraak van de RvV ook relevant voor gezinshereniging met andere familieleden. In theorie kan DVZ elke gezinshereniging weigeren die een kind rechtstreeks of onrechtstreeks aanbelangt, voor zover die gezinshereniging het hoger belang van dat kind zou schaden.

Maar zoals duidelijk blijkt uit het arrest van de RvV zal dit alleen mogelijk zijn in zeer uitzonderlijke situaties (zoals een kindhuwelijk maar ook kindermisbruik of -verwaarlozing, zie artikel 9 VN-Kinderrechtenverdrag).

Bovendien vereist dit een zorgvuldig en individueel onderzoek en belangenafweging, waarbij DVZ rekening houdt met de specifieke omstandigheden en persoonlijke context van de minderjarige. Als de minderjarige matuur genoeg is, moet DVZ de minderjarige bovendien horen vóór hij een beslissing neemt over de aanvraag gezinshereniging.