RvV: Inreisverbod van 6 jaar omwille van ‘criminele ingesteldheid’ van derdelander die wanbedrijf begaat is disproportioneel

In zijn arrest nr. 245.378 van 2 december 2020 oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat een inreisverbod van zes jaar niet naar recht gemotiveerd is wanneer het is gegrond op de vermeende ‘criminele ingesteldheid’ van de betrokkene, terwijl deze zich enkel heeft schuldig gemaakt aan misdrijven strafbaar met een correctionele straf, niet een criminele straf.

Feiten

Een Ethiopiër zonder wettig verblijf in België werd op 11 maart 2020 in de haven van Zeebrugge aangehouden door de politiediensten, terwijl hij trachtte het Verenigd Koninkrijk te bereiken om zijn hoogzwangere vrouw te vervoegen. Hij werd vervolgens door de correctionele rechtbank te Brugge veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens het binnendringen van de havenfaciliteiten. Op 19 juni 2020 werd hem een bevel om het grondgebied te verlaten afgegeven en een inreisverbod van zes jaar opgelegd. De man stelde bij de RvV een annulatieberoep in tegen dit inreisverbod.

Analyse RvV

De RvV benadrukt dat overeenkomstig artikel 74/11 Verblijfswet een inreisverbod van meer dan vijf jaar slechts kan worden opgelegd indien de betrokkene een ‘ernstige bedreiging’ voor de openbare orde of nationale veiligheid vormt.

Volgens DVZ werd deze drempel overschreden omdat de betrokkene zou getuigen van een manifeste ‘criminele ingesteldheid’. Uit het aanhoudingsmandaat zou namelijk blijken dat het binnendringen in de havenfaciliteiten getuigt van een manifeste criminele ingesteldheid en een totaal gebrek aan normbesef en respect voor maatschappelijke regels. De betrokkene wordt gezien als een gevaar voor de maatschappelijke veiligheid.

Aangezien het aanhoudingsmandaat zich niet in het administratief dossier bevindt, kan de RvV de precieze bewoordingen ervan niet nagaan. De RvV merkt echter op dat hoewel het binnendringen in de havenfaciliteiten moet worden beschouwd als een gevaarlijke en door de wet verboden activiteit, de betrokkene zich slechts schuldig heeft gemaakt aan misdrijven strafbaar met een correctionele straf (artikel 546/1 en artikel 504/2 van het strafwetboek), niet een criminele straf. De RvV verwijst hierbij naar het onderscheid gemaakt in artikel 1 van het strafwetboek tussen de verschillende categorieën van misdrijven:

  • een misdaad (strafbaar met een criminele straf)
  • een wanbedrijf (strafbaar met een correctionele straf)
  • een overtreding (strafbaar met een politiestraf)

De RvV besluit dat het motief dat de verzoeker getuigt van een gevaarlijke ‘criminele’ ingesteldheid, geen steun vindt in de feitelijke en juridische elementen van het administratief dossier. De verdere motivering van de beslissing bevat ook geen andere elementen waarom de drempel, voorzien in artikel 74/11 Vw, aan een ernstige bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid zou bereikt zijn.

De RvV vernietigt bijgevolg het inreisverbod van zes jaar, omdat het disproportioneel is en niet naar recht gemotiveerd.