RvV: inreisverbod vereist grondig onderzoek feitelijk gezinsleven ook na afstand huwelijksaangifte

In zijn arrest nr. 200.059 van 22 februari 2018 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een inreisverbod omdat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) op onzorgvuldige wijze had besloten dat er geen sprake was van een gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Uit het loutere feit dat een van de partners terugkomt op de intentie om te huwen kan niet automatisch afgeleid worden dat er geen sprake (meer) is van een gezinssituatie of dat deze partner de partnerrelatie wenst te beëindigen of heeft beëindigd.

Feiten

Een Filipijnse vrouw die na het verstrijken van haar kort verblijf in België was gebleven, kreeg een uitwijzigingsbevel (BGV) nadat ze informatie over huwen had ingewonnen bij de gemeente. Ze deed samen met haar Belgische partner een huwelijksaangifte maar de man deed later eenzijdig afstand hiervan. Daarop betekende DVZ haar een BGV met vasthouding met het oog op verwijdering (bijlage 13septies) en een inreisverbod van twee jaar (bijlage 13sexies) wegens het negeren van een eerder BGV. De vrouw stelde tegen het inreisverbod zowel een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) in als een annulatieberoep. Na een onontvankelijkverklaring van de UDN-vordering (nr. 190.549) verklaarde de RvV het annulatieberoep gegrond wegens schending van artikel 8 EVRM, artikel 74/11 Verblijfswet (Vw), de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel.

Analyse RvV

Artikel 74/11 Vw bepaalt dat:

  • een inreisverbod van maximum drie jaar wordt opgelegd wanneer de betrokkene een eerder BGV niet heeft opgevolgd
  • bij het bepalen van de duur van het inreisverbod rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van elk geval (zoals bijvoorbeeld de bescherming van het gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM)
  • DVZ in individuele gevallen omwille van humanitaire omstandigheden (zoals bijvoorbeeld de bescherming van het gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM) kan beslissen geen inreisverbod op te leggen

Artikel 8 EVRM stelt dat:

  • eenieder recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie
  • geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen

De RvV oordeelt dat DVZ volgens de artikelen 8 EVRM en 74/11 Vw alle relevante feiten en omstandigheden die betrekking hebben op het gezinsleven zorgvuldig moet onderzoeken.

Een inreisverbod van twee jaar kan een inmenging in het gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM uitmaken. DVZ moet dan ook zorgvuldig onderzoeken of de concrete gezinssituatie al dan niet valt onder de bescherming van artikel 8 EVRM alvorens een inreisverbod op te leggen en de duur te bepalen.

De RvV benadrukt met verwijzing naar de rechtspraak van het EHRM (EHRM 18 december 1986, Johnston e.a. t. Ierland, § 56; EHRM 3 april 2012, Van der Heijden t. Nederland, § 50; (EHRM 20 juni 2002, Al-Nashif t. Bulgarije, § 112; EHRM 8 januari 2009, nr. 10606/07, Joseph Grant t. Verenigd Koninkrijk, par. 30) dat:

  • niet alleen gehuwde koppels vallen onder het begrip ‘gezin’ maar ook andere de facto gezinsrelaties buiten het huwelijk
  • rekening gehouden kan worden met een aantal relevante factoren zoals het al dan niet samenwonen, de aard en duur van de relatie, het hebben van gemeenschappelijke kinderen, … om te bepalen of een relatie voldoende standvastigheid heeft om te kwalificeren als ‘gezinsleven’ in de zin van artikel 8 EVRM