In arrest nummer 261.886 van 8 oktober 2021 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een beslissing van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) tot niet-ontvankelijkheid van een volgend verzoek om internationale bescherming (IB) omdat de kopieën van documenten die door de verzoeker als ‘nieuw element’ werden neergelegd, niet inhoudelijk onderzocht werden.
Feiten en voorgaanden
De verzoeker, een Palestijnse man afkomstig uit Gaza, diende in december 2020 een volgend verzoek om IB in. Hij verwees naar dezelfde problemen die hij in zijn eerste verzoek om IB had uiteengezet, maar legde ter staving de kopieën neer van een aantal documenten die hij nog niet eerder voorlegde:
- twee oproepingsbrieven van de veiligheidsdienst;
- een kennisgeving van de politie;
- een besluit van de militaire rechtbank.
Het CGVS verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk omdat de verzoeker geen nieuwe feiten aanhaalde en de nieuwe documenten slechts kopieën betroffen die volgens het CGVS dus geen enkele bewijswaarde hadden.
De verzoeker tekende beroep aan tegen deze beslissing bij de RvV. Tijdens de beroepsprocedure voegde hij via aanvullende nota nog een bijkomend stuk toe: een kopie van het UNRWA ‘Family record’, waarin wordt bevestigd dat zijn moeder een UNRWA-geregistreerde vluchteling is en waarop hij als zoon wordt vermeld. Met dit document wilde hij aantonen dat hij onder het toepassingsbied van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt en dat zijn verzoek om IB als dusdanig moet worden beoordeeld. Het CGVS repliceerde ter zitting dat verzoeker zelf apart UNRWA-geregistreerd moet zijn om onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag te vallen.
Beoordeling door de RvV
De RvV brengt vooreerst in herinnering dat ook iemand die niet zelf UNRWA-geregistreerd is, met elk middel kan aantonen de hulp van UNRWA te hebben ingeroepen en dus kan behoren tot personen die vallen onder artikel 1D Vluchtelingenverdrag (zie HvJ 17 juni 2010, C-31/09, Bolbol). Aangezien de vraag of de verzoeker onder deze bepaling valt, cruciaal is voor de beoordeling van zijn beschermingsverzoek, beschouwt de RvV het family record als een ‘nieuw element’ dat verder onderzoek behoeft.
Wat betreft de andere documenten stelt de RvV vast dat het CGVS die niet inhoudelijk onderzocht heeft. De verzoeker werd er weliswaar door de Dienst Vreemdelingzaken (DVZ) summier over bevraagd, maar de documenten werden niet vertaald. Nochtans volgt uit rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ 10 juni 2021, C-921/19) dat:
- rekening moet worden gehouden met elk document dat ter staving van een beschermingsverzoek wordt neergelegd, ook wanneer het niet geauthenticeerd is;
- de beoordeling van bewijzen niet verschillend mag zijn bij een eerste of een volgend verzoek om IB;
- lidstaten moeten samenwerken met verzoekers om IB bij de beoordeling van de relevante elementen van een volgend verzoek, wanneer niet-geauthenticeerde documenten ter staving van het verzoek worden overgelegd.
De RvV besluit hieruit dat een volgend verzoek om IB dat wordt gestaafd met niet-geauthenticeerde documenten niet onontvankelijk mag worden verklaard zonder dat het CGVS op basis van een inhoudelijke beoordeling heeft onderzocht of deze documenten een nieuw element vormen in de zin van artikel 57/6/2, §1, eerste lid Vw.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
- RvV 8 oktober 2021, nr. 261.886
- HvJ 17 juni 2010, C-31/09, Bolbol
- HvJ 10 juni 2021, C-921/19
- Het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen
- Verblijfswet (wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen)