RvV: Palestijnen uit Gaza lopen mogelijk gegronde vrees voor vervolging wegens nationaliteit

Laatst bijgewerkt op 13-6-2023

In een arrest nr. 283.023 van 11-1-2023 besliste de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat de schending of beperking van verschillende fundamentele basisrechten in de Gazastrook zo’n hoog niveau heeft bereikt dat elke Palestijn uit deze regio een gegronde vrees voor vervolging kan hebben. Deze vrees volgt uit de nationaliteit in de zin van artikel 10, §1, c) van de Kwalificatierichtlijn: behoren tot een groep met een gemeenschappelijke culturele, etnische of linguïstische identiteit; met een gemeenschappelijke geografische of politieke oorsprong, met verwantschap aan de bevolking van een andere staat. Alleen als een Palestijn uit de Gazastrook deel uitmaakt van de machtsorganen of het leger in de Gazastrook, kan deze vrees voor vervolging vermeden worden. In latere rechtspraak van 25-4-2023, nr. 288.029 (drie rechters) nuanceerde de RvV deze uitspraak: lees daarover ons apart nieuwsbericht. Hieronder bespreken we het RvV-arrest van 11-1-2023:

Algemene socio-economische situatie en veiligheidssituatie voor Palestijnen in Gazastrook moeten onderzocht worden in het licht van Vluchtelingenverdrag

De Raad hecht in eerste instantie geen geloof aan de vrees voor vervolging van de man, op basis van de vermeende familiale vete. De RvV oordeelt dat het verhaal van de man te veel lacunes en inconsistenties bevat.

In tweede instantie stelt de Raad dat dit gebrek aan geloofwaardigheid het CGVS niet ontslaat om onderzoek te doen naar de precaire situatie van Palestijnen in de Gazastrook. Het CGVS onderzocht alleen de vrees voor vervolging op basis van individuele feiten. Het CGVS moet echter ook de sociaal-economische onzekerheid en de precaire veiligheidssituatie in de Gazastrook onderzoeken in het licht van de Conventie van Geneve. In de huidige beslissing ontbreekt dit onderzoek. Het CGVS onderzocht deze elementen louter in het kader van de nood aan subsidiaire bescherming.

Uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat Israël een effectieve controle uitoefent over de Palestijnse bevolking op haar grondgebied. Deze controle bestaat uit een lucht-, zee- en landblokkade om het vrije verkeer van goederen en personen naar en vanuit Gaza te verhinderen. Daarnaast kan de Israëlische staat beschouwd worden als een actor van vervolging. De RvV verwijst hiervoor uitdrukkelijk naar de NANSEN nota ‘Apartheid in Gaza? De nood aan internationale bescherming van Palestijnen uit Gaza’ van augustus 2022.

De sociaal-economische onzekerheid en de precaire veiligheidssituatie maken deel uit van een geïnstitutionaliseerd regime waarvan de Palestijnse bevolking het exclusieve doelwit is. Deze moeilijkheden houden dan ook rechtstreeks verband met de Palestijnse nationaliteit van de verzoeker. Het CGVS rechtvaardigt volgens de RvV niet waarom ze deze situatie uitsluitend vanuit het standpunt van subsidiaire bescherming onderzoekt.

Personen met Palestijnse herkomst uit de Gazastrook hebben gegronde vrees voor vervolging omwille van hun nationaliteit

De Raad gaat vervolgens na of er sprake is van vervolging van personen met Palestijnse herkomst uit de Gazastrook omwille van hun nationaliteit. De Raad herneemt in dit verband artikel 10, §1, c) van de Europese Kwalificatierichtlijn. Hierin wordt het begrip nationaliteit verder uitgelegd als het behoren tot een groep die wordt bepaald door haar culturele, etnische of linguïstische identiteit, door een gemeenschappelijke geografische of politieke oorsprong of door verwantschap met de bevolking van een andere staat.

De maatregelen waarvan Palestijnen het slachtoffer zijn, moet in hun geheel onderzocht worden:

  1. De Israëlische staat beperkt de bewegingsvrijheid van Palestijnen sterk. De moeilijkheden voor Palestijnen om naar Gaza terug te keren nadat zij in het buitenland een verzoeker om internationale bescherming (VIB) indienden, zijn hier een uiting van. Daarnaast moeten Palestijnen in de Gazastrook zelf een militaire toestemming vragen aan de Israëlische staat om vrij te mogen bewegen.
  2. Palestijnen in de Gazastrook hebben een beperkte toegang tot voeding, water, energie en publieke diensten als een gevolg van de Israëlische blokkade. De Raad merkt op dat het CGVS deze socio-economische moeilijkheden erkent. In haar beoordeling van de nood aan subsidiaire bescherming schrijft het CGVS dat Palestijnen in de Gazastrook “moeten vechten om te overleven”. Toch slagen sommige Palestijnen er in om de gevolgen hiervan te ontlopen, doordat de Palestijnse samenleving niet egalitair is. In casu merkt de Raad op dat de man geen lid is van een geprivilegieerde klasse en hij niet zomaar de gevolgen van deze blokkade kan ontlopen. Daarnaast herinnert de RvV eraan dat de socio-economische situatie in casu in het licht van de Conventie van Geneve wordt onderzocht.
  3. De situatie in de Gazastrook wordt gekenmerkt door herhaalde uitbarstingen van geweld. Ondanks periodes van relatieve kalmte, blijft de veiligheidssituatie in de Gazastrook precair en onvoorspelbaar. Hoewel Israël officieel de Gazastrook verliet in 2005, gebruikt de staat regelmatig een vorm van repressie in het gebied, die door verschillende waarnemers als excessief geweld wordt beschouwd. Als een gevolg hiervan waren inwoners van de Gazastrook in de afgelopen 13 jaren het slachtoffer van vier asymmetrische oorlogen. Door de beperkte bewegingsvrijheid bevinden deze inwoners zich in de praktische onmogelijkheid om te ontsnappen aan dit geweld. Slachtoffers van het geweld in de Gazastrook zijn bijna uitsluitend Palestijnen. Deze aanvallen op hun veiligheid komen bovenop de hierboven beschreven discriminatie en andere maatregelen.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen