RvV: PKK geen terroristische organisatie, maar uitsluiting van internationale bescherming door individuele verantwoordelijkheid voor oorlogsmisdrijven mogelijk

In arrest nr. 273.049 van 20 mei 2022 oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat de Koerdische PKK geen terroristische organisatie is. Personen kunnen dus niet omwille van hun steun aan de PKK worden uitgesloten van internationale bescherming (IB) op grond van artikel 1, F (c) van het Vluchtelingenverdrag. Een uitsluiting van IB kan wel gerechtvaardigd zijn op grond van artikel 1, F (a) Vluchtelingenverdrag wanneer de verzoeker individueel verantwoordelijk kan worden gesteld voor oorlogsmisdrijven.

Feiten en voorgaanden

De verzoeker is een Turkse man die na verschillende onsuccesvolle asielprocedures in Nederland, België en het Verenigd Koninkrijk (VK), een verblijfsvergunning verkreeg in België, geldig tussen 23 november 2010 en 23 november 2015, als familielid van een Unieburger .Tijdens zijn verblijf in België en Nederland nam de man deel aan activiteiten van lokale PKK-groepen en organiseerde hij collectes voor de PKK.

In 2012 droeg de Belgische staat hem over aan Frankrijk, waar hij werd veroordeeld tot een celstraf van negen maanden voor het gebruik van valse documenten. Hij werd teruggestuurd naar Turkije, waar de Turkse politie hem verschillende keren vasthield en ondervroeg omwille van zijn banden met de PKK. Nadat de Turkse politie hem bedreigde met de dood als hij niet zou meewerken aan het onderzoek, besliste hij in 2018 om Turkije te verlaten.

Op 7 november 2018 werd de man in België aangehouden omwille van zwartwerk en onwettig verblijf en werd hij overgebracht naar het gesloten centrum van Merksplas met oog op repatriëring. Op 5 december 2018 diende hij een verzoek om IB in. Bij een terugkeer naar Turkije vreest hij vervolging door de Turkse politie omwille van zijn banden met de PKK.

Op 14 november 2019 nam het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) een beslissing tot uitsluiting van de verzoeker van de vluchtelingenstatus en van de subsidiaire beschermingsstatus, op basis van respectievelijk art. 1, F (c) Vluchtelingenverdrag en art. 55/4, b) van de Verblijfswet (Vw). Het CGVS oordeelde dat de man, door zijn steun aan de PKK, had deelgenomen aan handelingen die strijdig zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties (VN). De verzoeker tekende beroep aan tegen deze beslissing bij de RvV.

Beoordeling door de RvV

Opdat een uitsluitingsclausule kan worden toegepast op een verzoeker om IB, moeten er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:

  1. een handeling werd gesteld die uitsluiting rechtvaardigt (art. 1, F Vluchtelingenverdrag);
  2. de verzoeker individuele verantwoordelijkheid voor die handeling draagt.

De bewijslast bij het nemen van een uitsluitingsbeslissing rust op het CGVS, die voldoende duidelijke en geloofwaardige bewijselementen moet aanvoeren. De uitsluitingsclausules moeten restrictief geïnterpreteerd worden.

De RvV onderzoekt of er handelingen werden gesteld die de toepassing van art. 1, F (c) Vluchtelingenverdrag rechtvaardigen. Deze uitsluitingsclausule voor “handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties” moet restrictief worden geïnterpreteerd en omvat alleen terroristische handelingen (VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen). Het Hof van Justitie (HvJ) oordeelde dat daden van internationaal terrorisme en elke vorm van ondersteuning van die daden, in strijd is met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties (HvJ, C-57/09 et C-101/09 van 9 november 2010, § 83 en HvJ, C-573/14 van 31 januari 2017, § 46). Het is hier dus van belang om na te gaan of de PKK een terroristische organisatie is.

Hoewel de PKK is opgenomen in de Europese lijst van terroristische personen en organisaties (Besluit (GBVB) 2021/142 van de Raad van de EU van 5 februari 2021) en dit een ernstige aanwijzing vormt van de terroristische aard van een organisatie, vernietigde het Gerecht van de Europese Unie (Gerecht) de beslissingen waarbij de PKK in deze lijst werd opgenomen (EU-Gerecht, T-316/14 van 15 november 2018). Het Gerecht meende dat de beslissing om de PKK in deze lijst op te nemen, onvoldoende gemotiveerd was. Hoewel het HvJ dit arrest vervolgens annuleerde op grond van een juridische fout (HvJ, C-46/19P van 22 april 2021), concludeert de RvV dat de opname van de PKK op deze lijst niet volstaat om te besluiten dat het om een terroristische groepering gaat.

Hoewel uit de COI Focus van het CGVS blijkt dat de PKK tussen 2004 en 2011 talrijke gewelddaden stelde, onder meer gericht tegen burgers, oordeelde de Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) van het Hof van Beroep van Brussel dat deze handelingen zich afspeelden in het kader van een gewapend, niet-internationaal conflict met Turkije en dat ze niet als terroristische daden kunnen worden beschouwd (HvB Brussel, arrest n° 2019/939 van 8 maart 2019, punt 5.4.). Dit arrest werd bevestigd door het Hof van Cassatie (arrest n° P.19.0310.N van 28 januari 2020). De RvV besluit dat ook de handelingen van de PKK niet toelaten deze als terroristische organisatie te bestempelen.

Vervolgens gaat de RvV na of de verzoeker zelf handelingen heeft gesteld die een uitsluiting op basis van artikel 1, F (c) Vluchtelingenverdrag rechtvaardigen.

  • Het ophalen van fondsen betreft op zich geen terroristische handeling (HvJ, C-373/13, § 91)
  • Het administratief dossier bevat geen enkel bewijs van de beschuldigingen van het gebruik van valse documenten en betrokkenheid bij mensensmokkel. De verzoeker geeft aan alleen te zijn veroordeeld voor het gebruik van valse documenten.

De verzoeker kan niet van internationale bescherming worden uitgesloten op grond van artikel 1, F, (c) Vluchtelingenverdrag.

Mogelijk is hier een andere uitsluitingsgrond van toepassing is. Op grond van artikel 1, F, (a) Vluchtelingenverdrag kan een persoon immers uitgesloten worden van IB als die zich schuldig maakte aan een oorlogsmisdrijf. Het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Statuut van Rome) bevat definities over oorlogsmisdrijven in het kader van interne gewapende conflicten en individuele verantwoordelijkheid voor deze oorlogsmisdrijven. Het is noodzakelijk dat het CGVS achtereenvolgens onderzoekt:

  1. of er in Turkije sprake is van een intern gewapend conflict in de zin van artikel 8, 2 (c) Statuut van Rome;
  2. of er in dat geval sprake is van oorlogsmisdrijven begaan door de PKK in het kader van dat intern gewapend conflict;
  3. of er in dat geval serieuze redenen zijn om aan te nemen dat de verzoeker hiervoor individueel verantwoordelijk kan worden gesteld. Het is daarbij belangrijk na te gaan welke precieze rol de verzoeker bij de PKK speelde, en of hij zich bewust was van het feit dat de PKK deelnam aan een gewapend conflict en dat er burgerslachtoffers vielen door handelingen van de PKK;
  4. of er in dat geval sprake is van omstandigheden die toelaten de verzoeker te ontheffen van zijn aansprakelijkheid voor deze oorlogsmisdrijven (artikels 31 en 32 Statuut van Rome).

Bijkomend onderzoek is nodig om deze vragen te kunnen beantwoorden. De RvV annuleert daarom de beslissing en stuurt het dossier terug naar het CGVS voor verder onderzoek.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen