RvV: recht op terugkeer bij minder dan een jaar afwezigheid ondanks ambtshalve afvoering van vreemdelingenregister

In arrest nr. 264.217 van 24 november 2021 oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat een vreemdeling met een geldige verblijfskaart die België minder dan een jaar verlaat, zijn recht op terugkeer behoudt. Dit blijft gelden ook al is hij ondertussen ambtshalve afgevoerd van het vreemdelingenregister en werd zijn kaart gesupprimeerd. Bijgevolg is artikel 3 Verblijfswet (Vw), op grond waarvan de toegang tot het Belgisch grondgebied in bepaalde gevallen kan worden geweigerd, niet van toepassing op hem. Deze bepaling is namelijk niet van toepassing op een persoon die gemachtigd is tot verblijf, zoals verzoeker.

Feiten

De verzoeker is een Congolees die al twintig jaar in België verblijft, en hier een partner en kinderen heeft. Na een verblijf van vijf en halve maand in de Democratische Republiek Congo, komt hij op 12 november 2021 per vlucht vanuit Kinshasa terug naar België met zijn Congolees paspoort en geldige Belgische verblijfskaart. Bij aankomst houdt de grenspolitie hem tegen. Uit zijn administratief dossier blijkt namelijk dat hij tijdens zijn verblijf in het buitenland ambtshalve werd afgevoerd van het vreemdelingenregister en dat zijn verblijfstitel werd gesupprimeerd. Dienst Vreemdelingenzaken neemt vervolgens een beslissing tot terugdrijving, gegrond op drie elementen:

  1. hij heeft geen geldige verblijfstitel of visum
  2. hij kan geen stukken voorleggen waaruit blijkt dat hij voldoende bestaansmiddelen heeft voor zijn verblijf in België
  3. hij vormt een gevaar voor de volksgezondheid omdat hij geen een attest van essentiële reis, noch vaccinatiecertificaat heeft.

Zijn advocaat dient bij de RvV een verzoek in om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de uitvoering van de beslissing tot terugdrijving te schorsen.

Analyse RvV

Recht op terugkeer gedurende één jaar

De RvV vermeldt op de eerste plaats de toepasselijke wetsbepalingen over het recht op terugkeer van een vreemdeling die gedurende enige tijd België heeft verlaten. Artikel 19 Vw bepaalt dat een vreemdeling die houder is van een geldige Belgische verblijfsvergunning gedurende een jaar een recht op terugkeer heeft. Artikel 39 van het Verblijfsbesluit (Vb) voegt hier twee voorwaarden aan toe :

  • bij zijn terugkeer moet de persoon een verblijfskaart hebben die nog geldig is;
  • hij moet zich binnen vijftien dagen na zijn terugkeer aanmelden bij zijn gemeentebestuur als hij meer dan drie maanden afwezig was.

In deze zaak stelt de Raad vast dat verzoeker minder dan een jaar is weggeweest. Uit het verslag van de grenspolitie blijkt namelijk dat hij België heeft verlaten gedurende ongeveer vijf en een halve maand. Ook heeft hij een geldige verblijfskaart. Bijgevolg heeft hij het recht om terug te keren naar België op grond van artikel 19 Vw.

De Raad benadrukt bovendien dat zijn afvoering van het vreemdelingenregister niet impliceert dat zijn recht op verblijf is verloren gegaan of dat hij geen houder zou zijn van een geldige verblijfskaart. Zijn verblijfskaart werd hem immers rechtsgeldig afgegeven (het tegendeel is alleszins niet bewezen), zijn verblijfsrecht is niet verloren gegaan, en de geldigheidsduur van zijn kaart is niet verstreken.

De Raad concludeert dus dat, op het eerste gezicht, DVZ onterecht oordeelt dat hij niet beschikt over de vereiste binnenkomstdocumenten.

Onvoldoende bestaansmiddelen

Vervolgens bepaalt de Raad dat de motivering dat hij niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen voor zijn verblijf of voor zijn terugreis niet kan worden gevolgd omdat hij over een geldig verblijfsrecht beschikt.

De motivering van DVZ steunt namelijk op artikel 3, 4° Vw. Deze bepaling laat toe dat de toegang tot het grondgebied wordt geweigerd aan een vreemdeling die niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt voor zijn verblijf. De Raad merkt echter op dat deze bepaling een omzetting vormt in Belgisch recht van artikel 6 juncto artikel 14 van de Schengengrenscode, die van toepassing zijn op een situatie van kort verblijf (hoogstens 90 dagen op een periode van 180 dagen). Artikel 3 Vw is dus niet van toepassing op een persoon die gemachtigd is tot verblijf zoals verzoeker. Dit artikel bepaalt trouwens uitdrukkelijk dat het geen afbreuk doet aan afwijkende bepalingen in de Verblijfswet. Artikel 19 Vw, dat van toepassing is op verzoeker, is een dergelijke afwijkende regeling. Volgens deze bepaling mag de toelating om België terug binnen te komen namelijk enkel worden geweigerd om redenen van openbare orde of nationale veiligheid, of indien hij de voorwaarden die aan zijn verblijf zijn gesteld, niet naleeft.

De beslissing tot terugdrijving kan dus niet rechtsgeldig steunen op artikel 3, 4° Vw.

Gevaar voor de volksgezondheid

Ten slotte verwerpt de Raad de motivering van DVZ dat verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde omdat hij geen attest essentiële reis of vaccinatiecertificaat heeft.

Deze motivering is namelijk gegrond op artikel 16, §1 van het KB van 28 oktober 2021 houdende de nodige maatregelen van bestuurlijke politie teneinde de gevolgen voor de volksgezondheid van de afgekondigde epidemische noodsituatie betreffende de coronavirus COVID-19 pandemie te voorkomen of te beperken. Deze bepaling stelt echter uitdrukkelijk dat het niet van toepassing is op vreemdelingen die hun hoofdverblijfsplaats hebben in België. Verzoeker heeft een geldig verblijfsrecht in België en heeft er zijn hoofdverblijfplaats, waardoor het evident is dat het niet op hem van toepassing is.

Conclusie: de Raad schorst bij uiterst dringende noodzakelijkheid de tenuitvoerlegging van de beslissing tot terugdrijving.

Opmerking AgII

In arrest nr. 261.181 van 27 september 2021 oordeelde de RvV dat artikel 3 Vw wel van toepassing is op een vreemdeling die een geldig visum lang verblijf heeft. Deze uitspraken staan mogelijk op gespannen voet met mekaar. Lees hierover meer in dit nieuwsbericht.