RvV schorst Dublin-asieloverdracht naar Hongarije

In een arrest van 15 december 2015 schorst de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in een uitgebreid arrest bij uiterst dringende noodzakelijkheid de overdracht van een asielzoeker naar Hongarije in het kader van de Dublin III-Verordening nr. 604/2013. De RvV acht het prima facie kennelijk onredelijk dat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) er zonder meer vanuit gaat dat Hongarije de asielaanvraag niet onontvankelijk zal verklaren omdat de Irakese asielzoeker Hongarije via Servië is binnengekomen. Hongarije beschouwt Servië als een veilig derde land. Maar volgens de RvV kan een uitwijzing naar Servië leiden tot een schending van het non-refoulementbeginsel.

Feiten

Het arrest gaat over een alleenstaande man uit Irak van wie op 7 en 8 mei 2015 vingerafdrukken werden genomen in Hongarije. De man had volgens de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) ook een asielaanvraag ingediend in Hongarije. Op 12 mei is de Iraakse man aangekomen in België, en op 13 mei diende hij een asielaanvraag in België in. Op 19 juni 2015 richtte België daarom een verzoek tot terugname aan de Hongaarse autoriteiten. Hongarije werd er via een tacit-agreement op gewezen dat het op basis van artikel 25, §2 van de Dublin III-Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Het zonder reactie laten verstrijken van de termijn na het terugnameverzoek staat immers gelijk met de aanvaarding van het verzoek. De Dublin-beslissing ten aanzien van de asielzoeker, waarbij België verklaart niet verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van de asielaanvraag, werd door de DVZ genomen op 4 december 2015. Op 10 december wordt door de Iraakse asielzoeker een verzoekschrift ingediend om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing van de tenuitvoerlegging te vorderen van deze beslissing.

RvV analyse

Opdat een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid kan worden ingewilligd moet zowel het uiterst dringende karakter, de ernst van de aangevoerde middelen, als het moeilijk te herstellen ernstig nadeel worden aangetoond. Voor de RvV staat het uiterst dringende karakter van de vordering vast gezien de Iraakse man zich in detentie bevindt.

Met betrekking tot de ernst van de aangevoerde middelen wordt de door de verzoekende partij voorgehouden schending van de materiële motiveringsplicht door de RvV onderzocht in het licht van artikel 3 van het EVRM. De RvV onderzoekt in het bijzonder of de beslissing van de DVZ steunt op juiste feitelijke gegevens, of die correct werden beoordeeld en of op grond daarvan de DVZ niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen in het licht van artikel 3 van het EVRM.

  • De RvV verwijst vooreerst naar het verzoekschrift van de verzoekende partij dat stelt dat de asielwetgeving recent is gewijzigd. Er werd een lijst met veilige derde landen opgesteld en zo wordt Servië door Hongarije ook voor asielzoekers als een veilig derde land beschouwd. De asielaanvraag van personen die Hongarije binnenkwamen via Servië wordt onontvankelijk verklaard. Daardoor is er een risico op refoulement naar Irak voor de Iraakse man zonder dat de asielaanvraag ten gronde wordt onderzocht. Er wordt in dit verband verwezen naar onder meer het AIDA-rapport van november 2015.
  • In eerste instantie besluit de RvV dat de asielzoeker Hongarije wel degelijk via de Servische grens heeft betreden, wat door de partijen niet wordt betwist. Echter door de DVZ wordt aangegeven dat de asielaanvraag van de Iraakse man, na de terugname door Hongarije, zal worden verdergezet en dat de asielaanvraag er wel inhoudelijk zal worden behandeld. De asielaanvraag zou niet meer onontvankelijk verklaard kunnen worden. De RvV zal vervolgens nagaan of dat standpunt overeenkomt met het AIDA-rapport, het meest recente rapport, waar beide partijen gebruik van maken. Uit dit rapport volgt voor de RvV duidelijk dat het concept van veilig derde land ook toegepast wordt op Dublin-terugkeerders die aan Hongarije na 1 augustus 2015 worden overgedragen. Er blijkt prima facie niet dat de asielaanvraag van de verzoekende partij in Hongarije niet meer onontvankelijk kan verklaard worden. Een ander rapport, het EASO-rapport van mei 2015, waarnaar de DVZ verwijst om haar stelling te beargumenteren, is volgens de RvV prima facie niet meer actueel.
  • De RvV gaat verder ook in op het concept van veilig derde land dat toegestaan is in het Europese asielbeleid. De RvV wijst er in het bijzonder op dat het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het verdrag van Genève nageleefd moet worden bij de toepassing van het concept veilig land door een lidstaat. De RvV besluit dat niet blijkt dat de DVZ heeft onderzocht of Hongarije dit beginsel bij de toepassing van het concept veilig derde land, in dit geval Servië, op asielzoekers uit Irak naleeft zodat er geen risico op chain refoulement bestaat. Meer nog, het recente AIDA-rapport geeft aan dat de toepassing van het principe van veilig derde land door Hongarije in praktijk kan leiden tot schending van het non-refoulementbeginsel. Servië zou tot op heden geen werkend asielsysteem hebben. Op heden zou in Servië geen bescherming beschikbaar zijn voor asielzoekers uit onder meer Irak. In augustus 2012 had het UNHCR ook reeds aangeraden om Servië niet als een veilig derde land voor asielzoekers te beschouwen en dat lidstaten geen asielzoekers op grond van het concept veilig derde land zouden mogen terugsturen naar Servië.
  • De RvV weerlegt nog andere argumenten van de DVZ waaronder het argument dat Hongarije onafhankelijke beroepsinstanties kent voor beslissingen inzake afgewezen asielaanvragen en beslissingen inzake detentie en verwijdering. De RvV geeft hierover aan dat de DVZ niet ingaat op de gerechtelijke procedure indien een asielaanvraag onontvankelijk wordt verklaard op grond van het concept veilig derde land. Het lijkt de RvV prima facie onvoldoende om in algemene termen te verwijzen naar onafhankelijke beroepsinstanties, zonder na te gaan hoe de beroepsprocedure precies verloopt indien een asielaanvraag onontvankelijk wordt verklaard, zeker gelet op de nieuwe Hongaarse asielwetgeving die van kracht is sinds 1 augustus 2015.

Omwille van de aangebrachte redenen stelt de RvV dat de DVZ niet zonder meer kan stellen dat er geenszins aannemelijk wordt gemaakt dat de Iraakse asielzoeker aan Servië zal worden overgedragen. Op het eerste zicht is dan ook een schending van de materiële motiveringsplicht in verband met artikel 3 van het EVRM aannemelijk en is het aangevoerde middel dus ernstig.

De RvV besluit ten slotte dat redelijkerwijze moet aangenomen worden dat de Iraakse asielzoeker door de tenuitvoerlegging van de beslissing van de DVZ een moeilijk te herstellen nadeel dreigt te ondergaan. De tenuitvoerlegging van de beslissing impliceert immers dat de overdracht aan Hongarije zal worden uitgevoerd, waardoor de besproken risico’s zich dreigen te voltrekken. De RvV besluit dan ook dat voldaan is aan de eerder besproken drie cumulatieve voorwaarden en dat de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de Dublin-beslissing moet worden bevolen.

Andere rechtspraak en praktijk in verband met Dublin-asieloverdrachten naar Hongarije

Lees ook ons nieuwsbericht van 16-12-2015 'Nederlandse Raad van State eist nauw onderzoek voor Dublin-asieloverdracht naar Hongarije'.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen