RvV schorst uitwijzing naar Italië voor Dublin asieloverdracht

Op 27 en 28 april 2015 heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen een schorsing in uiterst dringende noodzakelijkheid toegestaan tegen twee geplande Dublintransfers naar Italië. De Dienst Vreemdelingenzaken was onvoldoende ingegaan op de uitgebreide motiveringen van betrokkenen over ernstige tekorten in het opvangsysteem in Italië (onder andere aangetoond met het AIDA rapport) en over hun persoonlijke kwetsbare situatie.

In beide gevallen waren de betrokken personen al in detentie geplaatst met het oog op repatriëring naar Italië.

RvV over de voorwaarden voor een UDN-schorsing

Om een schorsing in uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) te kunnen toestaan moeten er drie voorwaarden voldaan zijn (art. 39/82 Verblijfswet):

  • De uiterst dringende noodzaak van de vordering moet aangetoond zijn.
  • De schorsing kan enkel worden bevolen als er ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de beslissing kunnen verantwoorden.
  • De onmiddellijke tenuitvoerlegging van de beslissing kan een moeilijk te herstellen ernstig nadeel berokkenen aan de betrokkene. Deze voorwaarde is onder andere vervuld indien een ernstig middel werd aangevoerd gesteund op de grondrechten van de mens, in het bijzonder de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is (art. 15, 2de lid EVRM). Aan deze voorwaarde kan enkel voldaan zijn als de grief voldoende persoonlijk en individueel is gemaakt. Het is niet voldoende te verwijzen naar algemene informatie. Zowel het nadeel als het moeilijk te herstellen karakter ervan moeten duidelijk zijn voor de specifieke betrokkene. Wanneer het nadeel evident is en redelijkerwijze niet kan weerlegd worden, moet deze voorwaarde evenwel niet al te restrictief ingevuld worden.

RvV over de toepassing in deze twee zaken

De RvV was in beide zaken van oordeel dat de drie voorwaarden om de schorsing toe te staan voldaan waren:

  • Gezien de personen op het moment van de vordering in detentie waren geplaatst en dus elk moment dreigden teruggestuurd te worden, kon de uiterst dringende noodzaak van de vordering aangenomen worden.
  • Steunend op rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM arrest Tarakhel van 3 november 2014) neemt de RvV aan dat een uitwijzing een schending van art. 3 EVRM kan uitmaken en dat hiertoe de voorzienbare gevolgen van de uitwijzing moeten beoordeeld worden op basis van de algemene situatie in het land van herkomst, en de individuele omstandigheden van de betrokkene.
    • In de eerste zaak (arrest nr. 144 188 van 27 april 2015) had de betrokkene een brief aan de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) bezorgd waarin ingegaan werd op de slechte toestand van het opvangsysteem in Italië, en waarin hij vertelde over de problemen die hij zelf had ondervonden met de Italiaanse politie en hulpverleners. Hij had medische zorgen nodig maar kreeg geen hulp in Italië. Tijdens de zitting heeft de advocaat ook nadruk gelegd op de actuele toestroom van vluchtelingen in Italië, wat een nog grotere belasting voor het systeem betekent.
    • Ook in de tweede zaak (arrest nr. 144 367 van 28 april 2015) werd er op voorhand een brief aan DVZ bezorgd over zowel de algemene toestand in Italië als over de medische problemen van de betrokkene.
  • De RvV stelt vast dat de Dienst Vreemdelingenzaken in de beslissingen enkel ingegaan is op de algemene informatie over de situatie in Italië, maar niet op de feiten die de betrokkenen persoonlijk had meegemaakt of hun medische noden. DVZ ging bovendien, wat de algemene informatie betreft, onvoldoende in op de uitgebreide motiveringen over de ernstige tekorten in het opvangsysteem in Italië. Hieruit blijkt immers dat het op dit moment allesbehalve evident is voor asielzoekers om er de nodige ondersteuning te vinden. Zelfs als nog niet aangetoond werd dat de situatie vergelijkbaar is met die in Griekenland, stelt de RvV dat het gezien de zorgwekkende landeninformatie en de toegenomen toestroom van vluchtelingen wel aangewezen is om extra voorzichtig te zijn. Van de DVZ kon dan ook een uitgebreidere en volledigere motivatie verwacht worden. Te meer omdat het persoonlijk relaas van de betrokkenen wees op een zekere kwetsbaarheid.
  • Prima facie heeft de DVZ dus niet voldaan aan haar motivatieplicht en heeft de zaak niet voldoende onderzocht in het licht van een mogelijke schending van artikel 3 EVRM.
  • Gezien de ernst van het middel en een mogelijke schending van artikel 3 EVRM aangenomen werden, is er volgens de RvV ook voldoende aangetoond dat er een kans is op een ernstig en moeilijk te herstellen nadeel.

Af te wachten valt of de RvV de bijlagen 26quater (uitwijzing omdat België niet verantwoordelijk is voor de asielaanvraag) ook effectief zal vernietigen.

Interessant is ook dat beide brieven die aan DVZ verstuurd werden zich onder andere baseerden op het AIDA-rapport over Italië. Daarin wordt vermeld dat personen die onder de Dublinverordening worden teruggestuurd naar Italië niet verzekerd zijn van opvang en dat deze opvang bovendien ook zeer beperkt is in de tijd. De toegenomen instroom van asielzoekers in Italië zet volgens het rapport het systeem nog meer onder druk, met een nog groter risico op tekort aan opvang en ondersteuning tot gevolg.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen