RvV schorst uitwijzingsbevel wegens fraude door de ouders, wegens mogelijke schending van art. 3 en 8 EVRM

In arrest nr. 160.799 van 26 januari 2016 schorste de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) het uitwijzingsbevel dat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) had afgeleverd aan een 18-jarige Turks meisje. Het meisje woonde al 16 jaar in België en haar verblijf werd ingetrokken wegens identiteitsfraude door de ouders. De RvV oordeelde dat het meisje een verdedigbare grief had, namelijk een mogelijke schending van artikel 3 en 8 EVRM: omwille van de veiligheidssituatie in haar geboortestreek, en omdat het meisje gedurende 16 jaar een privé- en gezinsleven heeft ontwikkeld in België.

De feiten

De verzoekster, nu 18 jaar, kwam op tweejarige leeftijd met haar ouders naar België. Haar ouders dienden een asielaanvraag in, die in 2004 werd verworpen door de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen. In 2005 werden de ouders en hun kinderen geregulariseerd op grond van een lange asielprocedure en hun integratie in België. Ze kregen een verblijfstatuut van onbepaalde duur.

In 2012 werd dit verblijf ingetrokken wegens identiteitsfraude door de ouders. Verzoekster kreeg een bevel om het grondgebied te verlaten (BGV) waartegen ze beroep indiende. Dit beroep werd niet op de rol ingeschreven omdat er geen rolrecht werd betaald. In januari 2016 kreeg het meisje opnieuw een BGV en een beslissing tot vasthouding.

Analyse arrest

Uiterst dringende noodzakelijkheid

Opdat een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) kan worden ingewilligd, oordeelt de RvV eerst over het uiterst dringende karakter, de ernst van de aangevoerde middelen en het moeilijk te herstellen ernstig nadeel. De RvV concludeert dat deze voorwaarden voldaan zijn.

Over artikel 3 EVRM

De RvV oordeelt dat gelet op de actuele veiligheidssituatie in de regio van verzoeksters origine, namelijk Dargecit in Turkije, een gedwongen terugkeer naar Turkije een schending van artikel 3 zou kunnen opleveren.

Het feit dat verzoekster geen asielaanvraag heeft ingediend, zoals de DVZ ter verdediging opwierp, staat hieraan niet in de weg. De DVZ wierp ook op dat het meisje niet had aangetoond dat ze zich niet elders in Turkije zou kunnen vestigen. De RvV benadrukte dat de bewijslast over een intern vluchtalternatief niet op het meisje berust, maar bij de autoriteiten.

Over artikel 8 EVRM

De RvV verwijst naar rechtspraak van de Raad van State (nr. 209.553 van 7 december 2010) waarin de Raad van State (RvS) benadrukte dat 'fraude' kwade trouw inhoudt in hoofde van de betrokken persoon, die op basis van die frauduleuze informatie een verblijf bekomt. Een minderjarige is op grond van het burgerlijk wetboek handelingsonbekwaam en onderworpen aan het gezag van zijn ouders. Parallel met dat arrest stelt de RvV dat de DVZ de fraude begaan door de ouders niet kan toeschrijven aan verzoekster.

Het meisje kwam op 2-jarige leeftijd aan in België, groeide hierop en verblijft intussen 16 jaar op het Belgische grondgebied. Het grootste deel van die tijd had zij een wettig verblijf. Gedurende die tijd ontwikkelde zij een privé- en familieleven, waarvan haar scholing die nog steeds loopt, deel uitmaakt.

De RvV stelt dan ook dat de DVZ een beoordelingsfout heeft gemaakt door te stellen dat de verwijdering geen schending zou zijn van artikel 8 EVRM.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen