RvV spreekt zich principieel uit over aantal cruciale aspecten van de asielbeoordeling voor verzoekers uit El Salvador en Venezuela

Geactualiseerd op 7 april 2021

In vier arresten van 5 november 2020, nummers 243.676, 243.678, 243.704 en 243.705, doen de Verenigde Kamers van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) voor het eerst richtinggevende uitspraken over een aantal cruciale componenten van de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming (IB) van verzoekers afkomstig uit El Salvador en Venezuela:

  • In beide landen is overheidsbescherming niet volledig afwezig, maar geldt een lage bewijsstandaard ten laste van de verzoekers om het vermoeden van overheidsbescherming te weerleggen.
  • Noch in El Salvador, noch in deelstaat Táchira van Venezuela is sprake van willekeurig geweld in de zin van artikel 48/4, § 2, c) Verblijfswet (Vw); buiten de deelstaten Zulia, Táchira, Apure, Amazonas en Bolivar is in Venezuela overigens geen sprake van een gewapend conflict in de zin van deze wetsbepaling.
  • Een verblijf in het buitenland als dusdanig volstaat niet om bij een terugkeer naar El Salvador of Venezuela aanleiding te geven tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade.
  • De algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie in Venezuela leidt niet zonder meer tot een gegronde vrees voor ernstige schade in de zin van artikel 48/4, § 2, b) Vw.

In drie arresten van 25 januari 2021, nrs. 248.102, 248.104 en 248.105, vernietigt de RvV de beslissingen van het CGVS, omdat de informatie in het administratief dossier niet toelaat om op voldoende concrete wijze de precieze risico’s in te schatten die Salvadoraanse verzoekers om IB, die omwille van afpersing door bendeleden naar het buitenland gevlucht zijn, bij terugkeer naar El Salvador lopen.

1. Overheidsbescherming

Conform artikel 48/5 Vw kan vervolging in de zin van artikel 48/3 Vw of ernstige schade in de zin van artikel 48/4 Vw uitgaan van niet-overheidsactoren indien de betrokkene kan aantonen dat hij of zij hiertegen geen doeltreffende en niet-tijdelijke overheidsbescherming kan krijgen in het land van herkomst. Er geldt een vermoeden van overheidsbescherming dat door de verzoeker weerlegd kan worden. De bewijsstandaard die hierbij van de verzoeker wordt vereist, is afhankelijk van de algemene omstandigheden in het land van herkomst en van de individuele omstandigheden.

De RvV oordeelt in de arresten van 5 november 2020 dat zowel overheidsbescherming tegen bendes inEl Salvador (arresten nrs. 243.676, 243.704 en 243.705) als overheidsbescherming tegen niet-overheidsactoren in Venezuela (arrest nr. 243.678), zoals bijvoorbeeld gewapende groeperingen, criminele bendes en daders van huiselijk geweld, niet altijd beschikbaar of doeltreffend is, maar ook niet volledig afwezig. Het hangt van de concrete situatie af. De verzoeker moet dus aantonen dat in zijn individueel geval geen overheidsbescherming zou worden geboden.

De RvV stelt wel dat de algemene omstandigheden in zowel El Salvador als Venezuela, samengenomen met de individuele omstandigheden van de betrokkenen in de voorliggende zaken, van die aard zijn dat de bewijsstandaard om het vermoeden van overheidsbescherming te weerleggen, laag moet worden gezet. De RvV preciseert niet welke individuele omstandigheden in casu tot deze conclusie leiden.

Ondanks deze lage bewijsstandaard oordeelt de RvV in de arresten van 5 november 2020 dat de verzoekers niet aantonen dat er voor hen geen doeltreffende overheidsbescherming beschikbaar is, respectievelijk omdat blijkt dat de politie zich wel degelijk betrokken heeft getoond bij de zaak (nr. 243.676), omdat zij geen concrete informatie aanbrengen waaruit een gebrek aan overheidsbescherming blijkt (nr. 243.704) en omdat zij geen poging hebben ondernomen om overheidsbescherming te krijgen (nr. 243.705 en 243.678). De RvV benadrukt hierbij dat verzoekers aannemelijk moeten maken dat zij alle redelijke en nuttige beschermingsmogelijkheden vanwege de overheid hebben uitgeput.

2. Willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict

Wat betreft de toepassing van artikel 48/4, § 2, c) Vw oordeelt de RvV in de arresten van 5 november 2020 dat het bende-gerelateerd geweld in El Salvador wijdverspreid en bijzonder ernstig is, maar dat dit geweld wel doelgericht en geïndividualiseerd is en niet willekeurig. Artikel 48/4, § 2, c) Vw is dus niet van toepassing. De RvV spreekt zich hierbij niet uit over de vraag of in El Salvador sprake is van een binnenlands gewapend conflict in de zin van artikel 48/4, § 2, c) Vw.

Wat betreft de situatie in Venezuela, stelt de RvV dat het geweld in dit land wijdverspreid is, maar dat het in het algemeen voornamelijk politioneel en crimineel geweld betreft dat doelgericht is, en niet kadert in een gewapend conflict in de zin van artikel 48/4, § 2, c) Vw. De RvV maakt evenwel een afzonderlijke beoordeling voor de deelstatenZulia, Táchira, Apure, Amazonas en Bolivar, waar naast dit politioneel en crimineel geweld ook gewapende confrontaties plaatsvinden tussen rivaliserende irreguliere gewapende groepen onderling en met de Venezolaanse autoriteiten. Deze confrontaties vormen wél een gewapend conflict in de zin van artikel 48/4, § 2, c) Vw. Voor inwoners afkomstig uit deze deelstaten moet dus nagegaan worden of het geweld in hun regio willekeurig is. De RvV oordeelt dat dit in deelstaat Táchira niet het geval is. Artikel 48/4, § 2, c) Vw is ook hier dus niet van toepassing.

3. Vrees voor vervolging of ernstige schade omwille van verblijf in het buitenland

Voor verzoekers afkomstig van beide landen rees ook de vraag of het loutere feit van hun terugkeer na een verblijf in het buitenland aanleiding geeft tot een gegronde vrees voor vervolging of voor ernstige schade.

Wat betreft een terugkeer naar El Salvador oordeelt de RvV in de arresten van 5 november 2020 dat niet elke teruggekeerde Salvadoraan een risico loopt, en dat steeds een individuele beoordeling gemaakt moet worden op basis van factoren als:

  • het profiel van de verzoeker;
  • de redenen van het vertrek uit El Salvador;
  • de vraag of de verzoeker voor het vertrek uit El Salvador al problemen kende;
  • de duur van het verblijf in het buitenland;
  • de vraag of de bendes ook actief zijn in het land van verblijf en de eventuele rol van de verzoeker bij de bendes in het buitenland;
  • de financiële situatie van de verzoeker voor het vertrek uit El Salvador.

Eventuele beroving of afpersing waarmee men na terugkeer te maken krijgt, vormt een risico voor alle Salvadoranen en is onvoldoende ernstig om als vervolging of ernstige schade in de vluchtelingenrechtelijke zin te worden beschouwd.

De RvV herinnert in deze context bovendien aan volgende principes:

  • Ook voor een vrees op basis van dit kenmerk, moeten de verzoekers aantonen geen doeltreffende overheidsbescherming te genieten.
  • Terugkeerders kunnen niet als dusdanig beschouwd worden als een specifieke sociale groep in de zin van artikel 48/3, § 4, d) Vw. Met een verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) X, Y en Z tegen Nederland (C-199/12, C-200/12 en C-201/12) van 7 november 2013, herinnert de RvV eraan dat twee cumulatieve voorwaarden gelden voor het behoren tot een specifieke sociale groep, met name het hebben van een aangeboren kenmerk of een gemeenschappelijke achtergrond die niet kan gewijzigd worden, alsook het hebben van een eigen identiteit in het betrokken land omdat de groep in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd. De RvV meent dat terugkeerders in El Salvador geen eigen identiteit hebben die in de directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd.

De vraag naar het risico bij terugkeer naar El Salvador stond opnieuw centraal in drie RvV-arresten van 25 januari 2021 (nrs. 248.102, 248.104 en 248.105). Deze arresten betreffen verzoekers die El Salvador verlieten omwille van afpersing en doodsbedreigingen door bendeleden. Feiten van afpersing bereiken in beginsel niet het vereiste minimumniveau van ernst en kunnen slechts in zeer uitzonderlijke gevallen als vervolging of ernstige schade in asielrechtelijke zin worden gekwalificeerd. De RvV benadrukt evenwel dat er rekening moet gehouden worden met de evolutie van het risico in de tijd. In deze zaken ging het CGVS voorbij aan het feit dat de verzoekers omwille van hun vlucht uit El Salvador het vereiste afpersingsgeld niet hebben betaald en zij zodoende de eisen van de bendes naast zich neergelegd hebben. Aangezien de afpersing gepaard ging met doodsbedreigingen, rijst de vraag naar mogelijke repercussies bij een terugkeer van deze verzoekers naar El Salvador. De RvV stelt vast dat de informatie hierover in het administratief dossier algemeen en weinig eenduidig is en niet toelaat op voldoende concrete wijze de precieze risico’s bij terugkeer in te schatten voor Salvadoranen die werden afgeperst en om die reden naar het buitenland zijn gevlucht. In alle drie de zaken wordt de beslissing van het CGVS vernietigd en wordt de zaak teruggestuurd naar het CGVS voor bijkomend onderzoek.

Wat betreft het risico om door de overheid geviseerd te worden bij een terugkeer naar Venezuela omwille van een verblijf en een eventuele asielaanvraag in het buitenland, bevestigt de RvV de stelling van het CGVS dat niet elke terugkerende Venezolaan een risico op vervolging of ernstige schade loopt en dat het risico afhangt van de individuele omstandigheden. Niet zozeer het verblijf of een asielaanvraag in het buitenland is hierbij relevant, maar wel het profiel van de betrokkene en diens mogelijke dreiging voor de regering.

4. Vrees voor vervolging omwille van de algemene socio-economische en humanitaire situatie in Venezuela

Tot slot stelt de RvV met een verwijzing naar het M'Bodj-arrest van het Hof van Justitie (C-524/13)van 18 december 2014, dat niet elke situatie die strijdig is met artikel 3 EVRM (verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of straf) noodzakelijkerwijs binnen het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) Vw valt. De algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie in Venezuela valt volgens de RvV niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) Vw, omdat:

  • deze situatie, voor zover de RvV kan vaststellen, het gevolg is van een combinatie van factoren (zoals economisch wanbeheer, zware economische sancties, dalende olieproductie en olieprijzen, hyperinflatie en een inkrimping van de economie) en niet veroorzaakt is door het opzettelijk handelen of nalaten van een actor als bedoeld in artikel 48/5, § 1 Vw;
  • het risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, § 2, b) Vw specifiek en individueel moet zijn, hetgeen in casu niet wordt aangetoond.

Conclusie van de RvV in de arresten van 5 november 2020

In alle vier de arresten beslist de RvV dat de Salvadoraanse en Venezolaanse verzoekers om IB in kwestie geen gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade in de vluchtelingenrechtelijke zin aannemelijk maken.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen