RvV: Toch tijdelijke bescherming en verblijfsmachtiging in België bij verblijfsrecht in andere lidstaat?

Het statuut tijdelijke bescherming wordt sinds vorig jaar voor het eerst toegepast door de oorlog in Oekraïne. Een Europese Richtlijn uit 2001 (2001/55/EG) creëerde dit statuut en werd in 2003 omgezet in de Belgische Verblijfswet (Vw). Hierbij werd een weigeringsgrond ingeschreven in de Vw: DVZ kan de machtiging tot verblijf weigeren aan de vreemdeling die tijdelijke bescherming geniet, als deze gemachtigd is tot verblijf in een andere EU-lidstaat die verplicht is om het Uitvoeringsbesluit toe te passen. Dit staat in artikel 57/30, § 2, eerste lid, 2° Vw.

In twee arresten van 27 september 2022 interpreteert de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) deze bepaling op tegengestelde wijze. Volgens het eerste arrest nr. 277.962 kan de DVZ tijdelijke bescherming in België niet weigeren omdat de verzoeker in een andere lidstaat al een verblijfsmachtiging heeft op een andere basis dan tijdelijke bescherming. In het tweede arrest nr. 277.981 stelt de Raad dan weer dat de DVZ de tijdelijke bescherming kan weigeren als de verzoeker een verblijf in een andere lidstaat heeft op een andere grond dan tijdelijke bescherming. De DVZ past tot nu toe deze tweede interpretatie toe. Beide interpretaties roepen vragen op.

  • RvV nr. 277.962: “verblijf in andere lidstaat” op een andere basis dan tijdelijke bescherming is geen weigeringsgrond

Het eerste arrest gaat over een verzoeker die op 18 mei 2022 tijdelijke bescherming vroeg bij de DVZ. Hij legde bewijzen voor van zijn Oekraïense nationaliteit en van een visum voor Polen, geldig tot 31 augustus 2022. De DVZ weigerde de tijdelijke bescherming omwille van dit visum. De motivatie stelde dat verzoeker gemachtigd is tot verblijf in een andere EU-lidstaat die verplicht is om het besluit van de Raad van de EU toe te passen. De DVZ verwijst hierbij naar artikel 57/30, § 2, eerste lid, 2° Vw.

Verzoeker beschikte over een visum voor Polen en niet over een verblijf op basis van tijdelijke bescherming. Bijgevolg maakte de DVZ volgens de RvV een verkeerde toepassing van artikel 57/30 Vw. De Raad vernietigt de weigeringsbeslissing.

Uit deze redenering van de RvV volgt dat het “verblijf in een andere lidstaat”, waar artikel 57/30, § 2, eerste lid, 2° Vw naar verwijst, een verblijf op basis van tijdelijke bescherming moet zijn. Volgens deze interpretatie zou de DVZ de tijdelijke bescherming in België mogen weigeren aan wie reeds tijdelijke bescherming kreeg in een andere lidstaat.

Zo’n weigeringsgrond wordt inderdaad voorzien in de Richtlijn (art. 11). Maar bij de eerste uitvoering van deze Richtlijn in 2022 sloten de lidstaten de toepassing van dit artikel uit (Overweging 15 van het Uitvoeringsbesluit 2022/382). Tijdelijk beschermden uit Oekraïne mogen dus doorreizen naar een andere lidstaat en daar opnieuw tijdelijke bescherming vragen. Wordt artikel 57/30, § 2, eerste lid, 2° Vw beschouwd als een omzetting van artikel 11 van de Richtlijn, dan mag dit artikel dus niet toegepast worden. De Raad spreekt zich hier niet over uit.

  • RvV nr. 277.981: “verblijf in andere lidstaat” op een andere basis dan tijdelijke bescherming is wel weigeringsgrond

Opvallend is dat de RvV in een tweede arrest van diezelfde dag een andere interpretatie aan artikel 57/30, §2, eerste lid, 2° Vw geeft. Verzoeker is ook hier van Oekraïense nationaliteit en in het bezit van een visum voor Duitsland, geldig tot 4 maart 2024. Ook hier weigerde de DVZ de tijdelijke bescherming met dezelfde motivatie.

De RvV bevestigt hier de interpretatie van de DVZ: een visum voor Duitsland is een machtiging tot verblijf in een andere EU-lidstaat die verplicht is om het Uitvoeringsbesluit toe te passen. Verzoeker valt dus onder het toepassingsgebied van artikel 57/30, §2, eerste lid, 2° Vw. De Raad verwerpt het beroep tot nietigverklaring.

Wordt deze interpretatie gevolgd, dan bevat de Vw een weigeringsgrond die niet in de Richtlijn staat. Bij de omzetting van een Richtlijn mogen echter alleen gelijke of gunstigere voorwaarden voorzien worden. Een weigeringsgrond toevoegen kan niet. Ook het Uitvoeringsbesluit voorziet geen mogelijkheid om het toepassingsgebied te beperken omwille van een verblijfsrecht in een andere lidstaat.

Personen die onder deze weigeringsgrond vallen, zullen vaak ook los van deze bepaling geen tijdelijke bescherming krijgen. Het Uitvoeringsbesluit stelt namelijk als voorwaarde dat men voor 24 februari 2022 in Oekraïne verbleef (art. 2). Dit is niet het geval voor verzoekers uit beide hierboven besproken arresten. De tijdelijke bescherming had hen dus ook op deze grond kunnen geweigerd worden, hoewel de Europese Commissie op 21 maart 2022 sterk heeft aanbevolen deze datum niet strikt toepassen.

In gevallen waarbij enkel artikel 57/30, §2, eerste lid, 2° Vw wordt genoemd in de weigeringsbeslissing, kan men zich de vraag stellen of de rechtstreekse werking van de Richtlijn niet kan ingeroepen worden voor de RvV.

  • Wat nu?

Zal de DVZ zijn praktijk aanpassen naar aanleiding van het eerste arrest? Of spreekt de RvV zich uit over de rechtstreekse werking van de Richtlijn en moet de besproken weigeringsgrond buiten beschouwing gelaten worden? Beide besproken interpretaties lijken op dit moment in ieder geval problematisch.