RvV: tweede inreisverbod met langere duurtijd impliceert intrekking van voorgaand inreisverbod ondanks andere feitelijke en wettelijke grondslag

In zijn arrest nr. 236.125 van 28 mei 2020 oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) wettig handelt wanneer hij, na nieuw onderzoek en ditmaal rekening houdend met alle openbare orde-elementen van het geval, een tweede inreisverbod met een langere duurtijd oplegt. Het tweede inreisverbod vervangt daarbij het eerste inreisverbod, als een nieuwe uiting van de wil van de overheid.

Feiten

Een onwettig verblijvende Pakistaan, die meerdere uitwijzingsbevelen had genegeerd en in 2005 en 2018 correctioneel veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van respectievelijk twee jaar en drie maanden, kreeg op 30 september 2019 van DVZ een inreisverbod van drie jaar opgelegd. Drie dagen later vaardigde DVZ een tweede inreisverbod uit van acht jaar wegens een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid. De man stelde bij de RvV een annulatieberoep in tegen het tweede inreisverbod op grond van onder meer de materiële motiveringsplicht en de zorgvuldigheidsplicht.

Analyse RvV

Het is volgens de RvV niet kennelijk onredelijk, onzorgvuldig of foutief dat DVZ, ondanks het bestaan van een eerder inreisverbod van drie jaar, een nieuw inreisverbod van acht jaar oplegt. Dit door, in tegenstelling tot bij het eerdere inreisverbod, alle strafrechtelijke inbreuken van de betrokkene in kaart te brengen.

  • Verwijzend naar rechtspraak van de Raad van State (arrest nr. 194.637 van 25 juni 2009) stelt de RvV dat het eerdere inreisverbod van drie jaar impliciet doch zeker is ingetrokken door het nemen van een nieuw inreisverbod van acht jaar. Wanneer DVZ op grond van een nieuw onderzoek een nieuwe beslissing neemt, moet immers worden geacht dat het zijn eerste beslissing impliciet heeft ingetrokken en heeft vervangen door de nieuwe beslissing, die een nieuwe uiting van zijn wil uitmaakt.
  • Het staat DVZ vrij om, bij het nemen van een nieuwe beslissing tot verwijdering, een nieuw inreisverbod op te leggen waarin ditmaal alle strafrechtelijke inbreuken van de betrokkene zijn opgenomen, waardoor de wettelijke grondslag van de bestreden beslissing kan verlegd worden (in dit geval naar artikel 74/11, §1, lid vier Verblijfswet). DVZ had in het eerste inreisverbod enkel verwezen naar een correctionele veroordeling in 2018 tot een effectieve gevangenisstraf van drie maanden. In het tweede inreisverbod werd bijkomend verwezen naar een correctionele veroordeling in 2005 tot een gevangenisstraf van twee jaar. De verhoging van de duurtijd van het inreisverbod werd dus gemotiveerd op basis van ‘nieuwe’ feiten die dateren van voor het opleggen van het eerste inreisverbod van drie jaar, maar die er niet in vermeld werden.
  • Het eerdere inreisverbod van drie jaar kan niet blijven bestaan naast het nieuwe inreisverbod van acht jaar. Van de betrokkene kan niet worden verwacht dat hij tegelijkertijd drie jaar en acht jaar wegblijft van het Schengengrondgebied. De respectievelijke inreisverboden kunnen niet naast elkaar bestaan ook al hebben ze een verschillende feitelijke en wettelijke grondslag en verschillende duurtijden.