RvV weigert asielaanvraag moeder en minderjarige dochter omwille van risico op besnijdenis om redenen van culturele aard in zowel Ethiopië als Europa

In arrest nr. 249.026 van 15 februari 2021 bevestigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) de weigeringsbeslissing van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) om een Ethiopische moeder en haar minderjarige dochter een vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen. De vrouw vreest voor de besnijdenis van haar dochter bij terugkeer, door de sociale druk van de gemeenschap en haar familie. Volgens de Raad kan de besnijdenis vermeden worden, en zijn de problemen die de dochter zou ondervinden door het feit dat zij niet besneden is niet geografisch gebonden.

Feiten

Een Ethiopische vrouw dient samen met haar minderjarige dochter op 14 oktober 2016 een verzoek om internationale bescherming (IB) in. Zij vreest bij een terugkeer naar Ethiopië dat:

  • ze het slachtoffer zal worden van vervolging door de Ethiopische regering, omwille van vermeende politieke activiteiten;
  • haar dochter zal worden besneden bij terugkeer. Volgens de verzoekster is er een sterke sociale druk vanuit de gemeenschap en haar familie om haar dochter te laten besnijden. Ze vreest dat haar dochter uitgesloten en gediscrimineerd zal worden, als zij niet besneden wordt.

Op 31 oktober 2018 weigerde het CGVS dit verzoek om IB, omdat de vrouw:

  • onvoldoende concrete elementen aanhaalt om aan te tonen dat zij of haar echtgenoot politiek actief waren;
  • niet aantoont dat zij haar dochter niet kan beschermen tegen besnijdenis bij terugkeer naar Ethiopië.

Beoordeling RvV

De RvV volgt het CGVS door te oordelen dat de vrees voor vervolging niet gegrond is.

Voor het bewijs van ernstige schade bij terugkeer, is het feit dat de moeder in het verleden al schade heeft ondergaan hiervoor een aanwijzing. Het is aan het CGVS om het bewijs te leveren dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen volgens artikel 48/7 Verblijfswet (Vw).

De Raad merkt op dat de moeder in de toekomst niet opnieuw besneden kan worden en er dus geen toekomstige vrees hiervoor is. De omkering van de bewijslast kan ook niet worden uitgebreid naar de situatie van haar dochter, aangezien zij tot op heden geen besnijdenis onderging en zich in andere omstandigheden bevindt omdat haar moeder tegen de praktijk gekant is.

De Raad gaat vervolgens verder in op de vraag: kan de besnijdenis vermeden worden of is er bescherming mogelijk tegen deze traditionele ingreep?

Volgens de Raad kan de besnijdenis vermeden worden. Zo is de Raad van oordeel dat de verzoekster zich kan verzetten tegen de sociale druk van haar gemeenschap en familie omwille van de volgende redenen:

  • De cijfers van vrouwelijke genitale verminking (VGV) bij meisjes in Ethiopië dalen. Op basis van deze cijfers lopen niet alle meisjes het risico op besnijdenis.
  • Er is een wettelijk verbod in Ethiopië op VGV.
  • Er is een merkbare mentaliteitswijziging.
  • Er zijn 82 NGO’s aanwezig die zich inzetten tegen VGV.

Daarnaast zijn de problemen die de dochter zou ondervinden als zij niet besneden wordt, van culturele aard, omdat de moeder verklaart dat zij “zich niet zou kunnen verzetten tegen een VGV omwille van de discriminatie en het stigma die gepaard gaan met het niet-besneden zijn”, omwille van “de sociale druk van haar gemeenschap” en haar “bijzonder kwetsbaar profiel”. De Raad is dan ook van oordeel dat de redenen waarom haar dochter besneden zou worden, niet geografisch verbonden zijn aan Ethiopië. Ze kunnen zich volgens de Raad eveneens voordoen in Europa.

De Raad besluit dat zowel moeder als dochter geen vluchteling zijn in de zin van artikel 48/3 Vw en geen recht hebben op subsidiaire bescherming onder artikel 48/4, §2 Vw. De Raad stelt enkel bijkomend vast dat er in het belang van het kind beter maatregelen tegen de moeder kunnen worden genomen ter vrijwaring van de fysieke integriteit van haar dochter.