17 mei 2020

In zijn arrest nr. 230 498 van 18 december 2019 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een bevel om het grondgebied te verlaten (BGV) dat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) had laten betekenen aan een onwettig verblijvende Ghanees toen hij op het stadhuis was om zijn kind te erkennen. DVZ had bij het nemen van het BGV onvoldoende rekening gehouden met het belang van het kind en het gezins- en familieleven van de man.

Feiten

Toen een Ghanese man in het stadhuis van Geel de geboorte van zijn kind wilde aangeven en zijn kind wilde erkennen, werd hij ter plaatse – na een telefoontje van de gemeentelijke vreemdelingendienst met de politie – bestuurlijk aangehouden wegens onwettig verblijf. Na een gehoor zonder tolk werd hem een uitwijzingsbevel met detentie met het oog op repatriëring (bijlage 13septies) betekend op grond van onwettig verblijf en risico op onderduiken (artikelen 7, eerste lid, 1° en 74/14, §3, 1° Vw). Verder motiveerde DVZ zijn beslissing door te stellen dat betrokkene een schending van artikel 8 EVRM niet aannemelijk had gemaakt omdat hij geen verdere informatie gaf over zijn niet-geregistreerde kind en zijn beweringen niet staafde.  

’s Anderendaags werd hij vrijgelaten en werd hem het bevel gegeven om het grondgebied binnen de 7 dagen te verlaten.

De man stelde tegen de bijlage 13septies een annulatie- en schorsingsberoep in bij de RvV.

RvV

De RvV oordeelde dat de beslissingen tot terugleiding naar de grens en tot vasthouding na de vrijlating van de betrokkene moesten beschouwd worden als impliciet opgeheven en verklaarde het beroep onontvankelijk:

  • voor zover het gericht was tegen de beslissing tot terugleiding naar de grens wegens gebrek aan belang
  • voor zover het gericht was tegen de detentiemaatregel wegens gebrek aan rechtsmacht.

De RvV vernietigde wel het uitwijzingsbevel, en dit  op grond van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en van artikel 74/13 Vw en artikel 8 EVRM.

Krachtens artikel 74/13 Vw, dat onder meer artikel 8 EVRM weerspiegelt, moet bij het nemen van een uitwijzingsbeslissing rekening worden gehouden met het hoger belang van het kind, het gezins- en familieleven en de gezondheidstoestand van de betrokken derdelander.

De RvV brengt het arrest Grant van het EHRM in herinnering waarin het Hof stelde dat ook andere factoren dan samenwoonst, zoals het erkennen van een kind, kunnen wijzen op familiebanden (EHRM, nr. 10606/07 van 8 januari 2009).   

Uit de motivering van het BGV blijkt dat DVZ niet zorgvuldig rekening heeft gehouden met het gezinsleven van betrokkene hoewel DVZ op de hoogte was van het bestaan van het kind en van de stappen die betrokkene had gezet om zijn kind te erkennen.     

  • DVZ kon toepassing maken van artikel 7, eerste lid, 1° Vw gelet op het onwettig verblijf van betrokkene maar had bij het nemen van het BGV rekening moeten houden met het hoger belang van het kind en met het gezins- en familieleven van betrokkene.
  • DVZ wist van de gemeentelijke ambtenaar en op grond van het administratief dossier dat de man op het moment van zijn aanhouding in het stadhuis de geboorte van zijn kind wilde aangeven en zijn kind wilde erkennen.
  • Uit de overwegingen in het BGV blijkt volgens de RvV dat DVZ het bestaan van een gezinsleven van de betrokkene met zijn kind niet erkent. De stap die betrokkene gezet heeft tot erkenning van zijn kind kan echter als een begin van bewijs van een beschermenswaardig gezinsleven worden beschouwd zodat hiermee rekening gehouden moest worden in het licht van artikel 74/13 Vw.
  • Het feit dat verzoeker zich niet eerder kenbaar heeft gemaakt bij DVZ door effectieve stappen te ondernemen op verblijfsrechtelijk vlak, kan geen afbreuk doen aan het bestaan van een gezinsleven met het kind. Op het moment van zijn bestuurlijke aanhouding was betrokkene bezig met de erkenning van zijn kind wat een eerste stap is op verblijfsrechtelijk vlak.
  • Als er indicaties zijn van een juridische band met het kind, zoals een concrete afspraak in een gemeentehuis om een kind te erkennen, kan worden verwacht dat DVZ hiermee rekening houdt.
  • DVZ moet op grond van artikel 74/13 Vw ook rekening houden met het hoger belang van het kind. De procedures met betrekking tot het vaststellen van de vaderlijke afstamming raken het privé-leven omdat de materie van de afstamming belangrijke aspecten van iemands persoonlijke identiteit omvat zoals de identiteit van zijn verwekkers. Het recht om zijn afstamming te kennen maakt deel uit van het recht op een identiteit (GwH, nr. 18/2016 van 3 februari 2016). Het hoger belang van het kind staat los van eventuele gebrekkige handelingen van de verzoeker zelf.

Praktijk DVZ

In een overleg met Agentschap Integratie en Inburgering op 23 augustus 2018 en in emailverkeer van 9 april 2019 liet DVZ weten dat:

Het is niet duidelijk waarom de feiten van de voorliggende zaak lijken af te wijken van de door DVZ bevestigde praktijk.