RvV: zonder bijkomend onderzoek geen weigering (humanitair) visum bij twijfel over leeftijd

In een arrest van 16 juni 2021 (nr. 256.552) oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat de weigering tot toekenning van een (humanitair) visum op basis van twijfels omtrent de leeftijd aan de hand van foto’s, zonder zorgvuldig onderzoek van het nationaal paspoort, een schending inhoudt van het zorgvuldigheidsbeginsel. Door de identiteit in vraag te stellen, wordt bijgevolg ook de verwantschap in vraag gesteld en is het kennelijk onredelijk en disproportioneel om niet de mogelijkheid te bieden een DNA-test te ondergaan, temeer omdat andere gezinsleden deze mogelijkheid wel wordt geboden.

Feiten

Een Afghaanse moeder vroeg samen met haar drie minderjarige kinderen een visum gezinshereniging aan met haar zoon die in België als niet-begeleide minderjarige het statuut van subsidiair beschermde genoot. De visa voor de moeder en het jongste kind werden geweigerd onder voorbehoud van het voorleggen van een DNA-test. De visa voor de twee andere kinderen werden zonder voorbehoud geweigerd.

Volgens Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) strookten de uiterlijke kenmerken van de twee kinderen niet met de opgegeven leeftijd, waardoor de voorgelegde taskara’s (Afghaans identiteitsbewijs) niet konden worden weerhouden en hun identiteit niet werd aangetoond. DVZ steunde zich hiervoor op foto’s in visanet die van de kinderen werden genomen bij de indiening van de visumaanvraag. Hierop leken de kinderen veel ouder dan op de foto’s van hun taskara’s en nationale paspoorten. Tenslotte strookten de opgegeven leeftijden van de kinderen (15 en 13 jaar) niet met de leeftijden die door hun broer tijdens zijn verzoek om internationale bescherming werden opgegeven (thans 12 en 9 jaar oud).

De vraag van de moeder tot mogelijkheid om een DNA-test af te leggen voor haar twee andere kinderen, werd door DVZ afgewezen met als reden dat een DNA-test enkel de biologische afstamming vaststelt, maar geen uitsluitsel geeft over de leeftijd.

Beoordeling RvV

De Raad oordeelt dat in casu de twijfel over de leeftijd van de kinderen doorslaggevend was bij de weigering tot afgifte van de visa. In het kader hiervan wijst de Raad er vooreerst op dat uit de artikelen 9 en 13 Verblijfswet (Vw) niet blijkt dat leeftijd of twijfel over de leeftijd een doorslaggevend criterium is bij het al dan niet toekennen van een (humanitair) visum.

Voorts stelt de Raad vast dat:

  • ook bij de in België verblijvende broer twijfels geuit werden omtrent zijn leeftijd, doch een leeftijdstest aanleiding gaf om alsnog de door hem verklaarde geboortedatum aan te nemen en een voogd aan te stellen. Deze broer vermeldde bovendien ook de namen van zijn in Afghanistan verblijvende broers correct, evenals hun volgorde van geboorte. Het verschil in leeftijd is volgens de Raad in dit geval niet flagrant;
  • een beoordeling van de leeftijd op basis van foto’s zeer moeilijk is. Aan de hand van de recente foto’s kan dan ook niet worden afgeleid dat het gaat om personen die manifest ouder zouden moeten zijn;
  • hoewel er ook een verschil was in opgave van de leeftijd van het jongste kind, dit kind wel de mogelijkheid krijgt om een DNA-test te laten uitvoeren en dat diens paspoort niet in vraag wordt gesteld als bewijs van zijn identiteit. De nationale paspoorten werden door de bevoegde Afghaanse overheid afgeleverd. Indien DVZ twijfels had op basis van de aanwezige foto’s in deze paspoorten, diende een zorgvuldig onderzoek naar de paspoorten te gebeuren.

De Raad meent dan ook dat een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel in het licht van de artikelen 9 en 13 Vw moet worden aangenomen.

Het arrest vermeldt tevens dat door de identiteit zelf van de kinderen in vraag te stellen, bijgevolg ook de verwantschap in vraag gesteld wordt. In een situatie van twijfel over de verwantschap is het dan ook onredelijk om aan de twee broers niet de mogelijkheid te bieden andere bewijsmiddelen voor te leggen, zoals bijvoorbeeld een DNA-test. Dit terwijl deze mogelijkheid aan de moeder en het jongste kind wel geboden werd. Het verschil in behandeling tussen de twee oudere kinderen en het jongste kind, beschouwt de Raad als disproportioneel.

De Raad brengt ook de van kracht zijnde principes, zoals uiteengezet door het EHRM, in herinnering. Hieruit blijkt dat in het kader van visumaanvragen die erop gericht zijn gezinshereniging te bekomen met een referentiepersoon die subsidiaire bescherming geniet, de nationale autoriteiten worden aangespoord:

  • rekening te houden met andere bewijsmiddelen dan officiële stukken en
  • zich humaan op te stellen.

Vervolgens stelt de Raad een schending van de motiveringsplicht vast, aangezien:

  • het bestuur niet kennelijk onredelijk tot haar besluit mag komen;
  • de motivering van de weigeringsbeslissingen in feite en rechte niet evenredig is aan het gewicht van de genomen beslissingen en de motivering niet afdoende is.

De Raad vernietigt dan ook de beslissingen van DVZ waarbij de afgifte van visa aan de twee kinderen geweigerd wordt.