Schorsings- en annulatieprocedure RvV geen effectief rechtsmiddel tegen weigering van studentenvisum

De Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel oordeelde in kort geding op 23 augustus 2021 dat een vreemdeling geen effectief rechtsmiddel heeft tegen een weigering van een studentenvisum, aangezien:

  • hij geen schorsingsprocedure in uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) kan instellen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) én
  • de gewone schorsings- en annulatieprocedure in de praktijk niet wordt behandeld voor het begin van het schooljaar.

Aangezien de vreemdeling echter geen subjectief recht op een studentenvisum heeft, kan Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) niet worden veroordeeld tot het afleveren van het visum, maar moet DVZ binnen de week een nieuwe beslissing nemen.

In een gelijkaardige zaak (nr. 2021/QR/46) van 21 oktober 2021 bevestigt het hof van beroep van Brussel, in kort geding ingesteld op eenzijdig verzoekschrift, dat een vreemdeling geen effectief rechtsmiddel heeft tegen een weigering van een studentenvisum, aangezien hij hiertegen geen UDN-procedure kan instellen bij de RvV.

Feiten en procedurele voorgaanden

Op 28 mei 2021 dient de verzoeker een aanvraag in bij de Belgische ambassade in Yaoundé (Kameroen) voor een studentenvisum op grond van (oud) artikel 58 Verblijfswet (Vw). Hij voegt aan zijn aanvraag het bewijs van inschrijving toe voor een voorbereidend jaar voor een studie in het hoger onderwijs in België. Op 1 juli 2021 wordt deze visumaanvraag door DVZ geweigerd wegens twijfel over het werkelijke doel van het aangevraagd verblijf.

Op 20 juli 2021 dient verzoeker hiertegen een annulatieberoep in bij de RvV. Hij vraagt hierbij ook de gewone schorsing van de bestreden beslissing op grond van artikel 39/82, §1 Vw.

Diezelfde dag dagvaardt hij de Belgische staat, vertegenwoordigd door DVZ, in kort geding voor de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel. Hij vraagt met name dat de Belgische Staat ertoe wordt veroordeeld om:

  • in hoofdorde, hem een studentenvisum en vervolgens een verblijfstitel af te leveren, onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag van niet-uitvoering;
  • in subsidiaire orde, een nieuwe beslissing te nemen over zijn visumaanvraag, opnieuw onder verbeurte van een dwangsom.

Beoordeling rechtbank eerste aanleg in kort geding

Geen subjectief recht op een studentenvisum op grond van (oud) art. 58 Vw

Om te kunnen oordelen over de vordering tot gedwongen aflevering van het studentenvisum, moet de rechter in kort geding zich op de eerste plaats uitspreken over de vraag of de verzoeker een subjectief recht op een studentenvisum heeft op grond van (oud) artikel 58 Vw.

De rechtbank benadrukt dat het bestaan van een subjectief recht ten aanzien een overheidsinstantie afhankelijk is van de al dan niet volledig gebonden bevoegdheid van deze instantie. Zo is er sprake van een gebonden bevoegdheid wanneer de administratie geen enkele appreciatiemogelijkheid heeft in de uitoefening van die bevoegdheid.

In tegenstelling tot wat de RvV volgens vaste rechtspraak stelt, oordeelt de rechter dat DVZ geen volledig gebonden bevoegdheid heeft in uitvoering van (oud) artikel 58 Vw. DVZ beschikt toch over een zekere discretionaire appreciatiemacht, ook al is deze niet absoluut, doordat hij naast de wettelijke voorwaarden van (oud) artikel 58 Vw ook moet beoordelen of de betrokkene zich niet in een van gevallen van artikel 3 Vw bevindt (o.a. gevaar voor de openbare orde). De rechter grondt zich hierbij op een arrest van het Hof van Cassatie van 24 januari 2014 (A.R. C.10.0537.F).

Bijgevolg heeft de betrokkene geen subjectief recht op het verkrijgen van een studentenvisum en is de rechter in kort geding niet bevoegd om de Belgische staat te veroordelen tot het afleveren van een studentenvisum. Er anders over oordelen zou neerkomen op een schending van de scheiding der machten. Bovendien is enkel de RvV bevoegd om te oordelen over een beroep tegen een individuele beslissing genomen in toepassing van de Verblijfswet overeenkomstig artikel 39/1 Vw.

Geen effectief rechtsmiddel tegen weigering studentenvisum

De rechtbank oordeelt daarentegen wel dat de verzoeker geen effectief rechtsmiddel heeft tegen de beslissing tot weigering van het studentenvisum. De rechtbank aanvaardt namelijk dat de zaak spoedeisend is, gelet op het nakend begin van het schooljaar. Opdat een onderwijsprogramma optimaal kan verlopen met de beste slaagkansen, is het van belang dat het volledig kan worden gevolgd, zonder vertraging bij de start.

Ten gevolge van de rechtspraak van de RvV, volgens dewelke een UDN-procedure niet kan worden ingesteld tegen een weigering van een visum (arrest nr. 237.408 van 24 juni 2020), heeft de verzoeker echter als enige rechtsmiddel de gewone schorsings- en annulatieprocedure voor de RvV. Deze beroepsprocedure beantwoordt in de praktijk niet aan de voorwaarden van een effectief rechtsmiddel. Zo moet een effectief rechtsmiddel niet alleen feitelijk bestaan, maar ook nuttig en doeltreffend zijn.

  • Omwille van de gewoonlijke termijnen van behandeling door de RvV, zal het beroep niet worden onderzocht voor het begin van het schooljaar.
  • Bovendien heeft de Raad zich niet uitgesproken over de vordering tot schorsing van de bestreden beslissing binnen de wettelijke voorziene termijn van 30 dagen (artikel 39/82, §1 Vw), noch bevolen om de zaak in korte debatten te behandelen (artikel 39/68 Vw en artikel 36 Procedurereglement RvV).

Het is in de praktijk voor verzoeker dus niet mogelijk om zijn grieven tegen de bestreden beslissing binnen een nuttige termijn te laten beslechten door de RvV. Gezien de kritiek van verzoeker tegen de beslissing op het eerste zicht gegrond lijkt, en de beslissing een mogelijke schending van zijn recht op een privéleven en recht op onderwijs inhoudt, veroordeelt de rechtbank DVZ tot het nemen van een nieuwe beslissing binnen een termijn van zeven dagen. DVZ moet een nieuwe ernstige en nauwkeurige beoordeling maken van de visumaanvraag, rekening houdend met de concrete omstandigheden ingeroepen door de verzoeker.

Opmerkingen AgII

  • Hoofdstuk III van Titel II van de Verblijfswet (‘studenten’) werd grondig herzien ten gevolge van de wet van 11 juli 2021 (lees hierover meer in dit nieuwsbericht). Hierdoor werd artikel 58 Vw volledig gewijzigd. Art. 61/1/1 §1, tweede lid Vw erkent nu het verblijfsrecht van de derdelandsstudent in geval hij aan alle wettelijke voorwaarden voldoet. Er wordt bovendien niet meer verwezen naar artikel 3 Vw als weigeringsgronden. Artikel 61/1/3, §1 Vw stelt nu expliciet dat de aanvraag moet worden geweigerd om redenen van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid, of wegens fraude.
  • Volgens vaste rechtspraak van de RvV heeft de derdelands student die aan alle wettelijke voorwaarden voldoet, een recht op verblijf van meer dan drie maanden in België (zie o.a. RvV arrest 249.202 van 17 februari 2021, RvV arrest 188.766 van 22 juni 2017). DVZ is dus verplicht om een machtiging te verstrekken als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, wat een gebonden bevoegdheid impliceert. De rechtbank van eerste aanleg, in navolging van het Hof van Cassatie, volgt dit niet en meent dat DVZ wel degelijk een zekere appreciatiemarge heeft.
  • In RvV arrest 237.408 van 24 juni 2020 oordeelde de Algemene Vergadering van de Raad dat in geval van een weigering van een visum de gewone schorsings- en annulatieprocedure, desgevallend in korte debatten, een meer daadwerkelijk rechtsmiddel biedt dan de UDN-procedure (hierover lees je meer in dit nieuwsbericht). In huidige zaak gaat de rechter in kort geding hier echter lijnrecht tegen in door te oordelen dat deze procedure in de praktijk geen daadwerkelijk rechtsmiddel biedt, gezien de termijnen van behandeling die de RvV gewoonlijk hanteert het onmogelijk maken om een beslechting van het beroep te krijgen binnen een nuttige termijn. Met andere woorden is het enig daadwerkelijk rechtsmiddel om het recht op een privéleven en recht op onderwijs van verzoeker te vrijwaren, de procedure in kort geding voor de burgerlijke rechter. De nieuwe mogelijkheid voor partijen om een louter schriftelijke procedure te vragen op grond van artikel 39/73-2 Vw, kan een manier zijn om de beroepsprocedure in dergelijke situaties te bespoedigen. Doordat geen zitting meer moet worden georganiseerd, kan de zaak sneller worden behandeld door de RvV (over de wijzigen van de procedure voor de RvV lees je meer in dit nieuwsbericht van 16 december 2021).

Hof van Beroep Brussel bevestigt gebrek aan effectief rechtsmiddel tegen weigering studentenvisum

In een gelijkaardige zaak (nr. 2021/QR/46) van 21 oktober 2021 oordeelt ook het hof van beroep van Brussel in kort geding ingesteld op eenzijdig verzoekschrift, dat de derdelands student geen effectief rechtsmiddel heeft tegen de beslissing tot weigering van zijn studentenvisum ten gevolge van de rechtspraak van de RvV omtrent de ontvankelijkheid van een UDN-procedure tegen een weigering van een visum. Het Hof spreekt zich niet uitdrukkelijk uit over de doeltreffendheid van de gewone schorsings- en annulatieprocedure. Door te oordelen dat een nieuwe beslissing moet worden genomen aanvaardt het Hof echter impliciet dat ook deze procedure geen effectief rechtsmiddel inhoudt.

Let wel op: de zaak werd met uiterste spoed behandeld zonder mogelijkheid van tegenspraak door DVZ. Een gewone procedure in kort geding kon het verlies van de inschrijving bij de universiteit immers niet tijdig voorkomen. DVZ tekende reeds derdenverzet aan tegen dit arrest.