Verstrengde verblijfsduur- en inburgeringvoorwaarde voor Vlaamse Sociale Bescherming

Geactualiseerd 20 juli 2023

Het Decreet van 18 juni 2021 tot wijziging van regelgeving in het kader van de Vlaamse sociale bescherming voerde een inburgeringsvoorwaarde en strengere verblijfsduurvoorwaarde in voor de verlaagde zorgpremie van 27 euro in plaats van 54 euro. Als voorwaarde voor de tegemoetkomingen (zorgbudgetten) bepaalde hetzelfde Decreet eveneens een nog strengere verblijfsduurvoorwaarde en een inburgeringsvoorwaarde. Het Grondwettelijk Hof arrest nr. 112/2023 heeft deze extra voorwaarden echter vernietigd.

In ons oude bericht hieronder analyseerden we de decreetswijzigingen die intussen vernietigd zijn:

Verblijfsduurvoorwaarden voor de verlaagde zorgpremie

Wie verplicht of vrijwillig aansluit bij de Vlaamse Sociale Bescherming, moet een jaarlijkse zorgpremie betalen van 54 euro. Er geldt een sociale correctie onder de vorm van een verlaagde zorgpremie van 27 euro voor personen die een verhoogde tegemoetkoming in het kader van de ziekteverzekering genieten. Het Decreet van 18 juni 2021 bepaalt dat vanaf 2022 deze sociale correctie enkel van toepassing is indien de betrokkene voldoet aan een verblijfsduurvoorwaarde en een inburgeringsvoorwaarde. Dit is terug te vinden in artikel 68, derde lid, 4° van het BVR Vlaamse sociale bescherming en artikel 635/1 van dat BVR Vlaamse sociale bescherming.

De betrokkene voldoet aan één van de volgende verblijfsduurvoorwaarden:

  • Gedurende ten minste vijf opéénvolgende jaren in het Nederlandse taalgebied of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wonen. Aan deze voorwaarde is voldaan indien de betrokkene in elk kalenderjaar minstens één dag ingeschreven was in het bevolkings- of vreemdelingenregister in het Nederlandse taalgebied of tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

  • Gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken sociaal verzekerd zijn in een lidstaat van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Deze voorwaarde moet voldaan zijn op 1 januari van elk kalenderjaar.

Verblijfsduurvoorwaarden voor de zorgbudgetten

De decreetgever voerde voor zorgbudgetten toegekend vanaf 1 januari 2022 ook een verblijfsduurvoorwaarde in om aanspraak te maken op een zorgbudget (artikel 41, §1, 4° Decreet Vlaamse sociale bescherming).

De betrokkene woont gedurende minstens tien waarvan vijf opéénvolgende jaren in het Nederlands taalgebied of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Aan deze voorwaarde is voldaan indien de betrokkene in elk kalenderjaar minstens één dag ingeschreven was in het bevolkings- of vreemdelingenregister in het Nederlandse taalgebied of tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

De betrokkene was gedurende minstens tien waarvan vijf opéénvolgende jaren sociaal verzekerd in de lidstaten van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Aan deze voorwaarde moet op 1 januari van elk kalenderjaar voldaan zijn.

Deze jaren moeten voorafgaan, maar niet onmiddellijk voorafgaan aan het recht op het zorgbudget. Ook het jaar waarin het recht op het zorgbudget ingaat, telt mee.

De verblijfsduurvoorwaarde is niet van toepassing op personen die jonger zijn dan 18 jaar.

Inburgeringsvoorwaarde

Voor de verlaagde zorgpremies vanaf het kalenderjaar 2023 geldt een inburgeringsvoorwaarde. Artikel 41, 5° Decreet en artikel 113/1, tweede lid van het BVR Vlaamse sociale bescherming bepaalt dat wie volgens het Vlaams Inburgeringsdecreet of de Brusselse Ordonnantie verplicht moet inburgeren op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar moet voldoen aan de inburgeringsplicht, d.w.z. dat men op dat moment actief bezig moet zijn met het inburgeringstraject. Ook om aanspraak te maken op de zorgbudgetten geldt vanaf 1 januari 2022 een inburgeringsvoorwaarde.

Een actief inburgeringstraject kan bijvoorbeeld blijken uit:

  • het inburgeringscontract,
  • of het attest van aanmelding.

Een afgerond inburgeringstraject kan bijvoorbeeld blijken uit:

  • een inburgeringsattest,
  • of een bewijs van regelmatige deelname,
  • of een verklaring van geleverde inspanningen tot het behalen van het inburgeringsattest.

Er moet ook rekening gehouden wordt met:

  • vrijstellingen, die kunnen bewezen worden met het attest van vrijstelling
  • uitstel en opschortingen, die bijvoorbeeld aangetoond worden met het attest uitstel van aanmelding of het attest tijdelijke onderbreking van het inburgeringstraject.

De Memorie van Toelichting vermeldt dat verplichte inburgeraars die een inbreuk begaan, worden uitgesloten van tegemoetkomingen. Voor de operationalisering werd afgesproken dat enkel wie een boete opgelegd kreeg door de handhavingsambtenaar, en nog niet opnieuw gestart is met het inburgeringstraject, uitgesloten wordt van de verlaagde zorgpremie of het zorgbudget zelf. Dat is afgesproken via overleg en e-mailverkeer met Agentschap Vlaamse Sociale Bescherming en Agentschap Binnenlands Bestuur. Het zou niet de bedoeling zijn dat verplichte inburgeraars uitgesloten worden van de sociale correctie wanneer hun inburgeringstraject lopende is, en men dus op dat moment zijn inburgeringsplicht ‘voldoet’. Hoe de toepassing in de praktijk zal verlopen wanneer een OCMW of de VDAB bevoegd is voor sanctionering van een verplichte inburgeraar, is nog onduidelijk. Vermits de inburgeringsplicht in Brussel momenteel nog niet in werking is getreden, is deze voorwaarde wat betreft inwoners van het Brussels gewest nog niet uitvoerbaar.

Gezien de zorgbudgetten voor ouderen met een zorgnood beperkt zijn tot 65+ers en personen vanaf 65 jaar vrijgesteld zijn van de verplichte inburgering (behalve de bedienaars van eredienst in een door Vlaanderen erkende lokale geloofsgemeenschap die verplicht zijn tot inburgering ook na 65 jaar), blijft de voorwaarde dode letter voor hen.

Ook zwaar zorgbehoevenden en personen met een handicap die aanspraak maken op een zorgbudget zullen in de praktijk vaak beroep kunnen doen op een vrijstelling of opschorting van verplichte inburgering om medische redenen.

Opmerkingen

Het Grondwettelijk Hof arrest nr. 112/2023heeft deze extra voorwaarden echter vernietigd. Hieronder geven we nog onze oude analyse

De vraag was of de verblijfsduurvoorwaarde verenigbaar is met het standstill-beginsel in artikel 23 Grondwet (GW). Dat beginsel verbiedt de bevoegde wetgever het beschermingsniveau aanzienlijk te verminderen zonder dat daartoe redenen van algemeen belang bestaan.

In haar advies oordeelde de Raad van State dat de verblijfsduurvoorwaarde een aanzienlijke achteruitgang creëert zonder dat de decreetgever daarvoor een reden van algemeen belang inroept. De RvS stelt in dat kader dat de ingeroepen verantwoording, namelijk dat de VSB een volksverzekering met bijdrageplicht inhoudt, niet volstaat:

  • Die verantwoording heeft immers niet specifiek betrekking op het inperken van het recht op een zorgbudget maar heeft een algemeen karakter.
  • De VSB wordt in ruime mate gefinancierd door algemene middelen, er is geen sprake van een normale verzekeringsmatige verhouding tussen de bijdrage en de zorgbudgetten.
  • De maatregel lijkt niet noodzakelijk om de VSB budgettair in evenwicht te houden.
  • De decreetgever verantwoordt niet waarom een wachttijd zoals voorheen reeds bestond, niet volstaat.

Naar aanleiding van het kritische advies van de RvS volgt een uitgebreide motivering in het uiteindelijke ontwerp van decreet:

  • De decreetgever bepaalt dat de VSB niet enkel door algemene middelen, maar ook door premies wordt betaald.
  • Rechthebbenden op de zorgbudgetten blijken gemiddeld gezien over een heel lange periode bijgedragen te hebben vooraleer ze erop beroep doen, in dat kader oordeelt de decreetgever dat het billijk is dat voor nieuwkomers hetzelfde geldt.
  • De decreetgever meent ook dat de invoering van een verblijfsvoorwaarde het financiële evenwicht garandeert en een voldoende sterke link garandeert met de VSB.

Het GwH vernietigde al eerder dezelfde verblijfsduurvoorwaarden, inclusief gelijkaardige motivering, in het kader van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap en de inkomensgarantie voor ouderen omwille van de afwezigheid van redenen van algemeen belang die de aanzienlijke achteruitgang in beschermingsniveau verantwoordden.

Ook de verenigbaarheid van de inburgeringsvoorwaarde met artikel 23 GW riep vragen op. De Raad van State wijst in zijn advies op de afwezigheid van een voldoende verantwoording in dit kader. De decreetgever motiveert later bijkomend dat met de invoering van de inburgeringsvoorwaarde beoogd wordt nieuwkomers erop te wijzen dat er een band bestaat tussen rechten en plichten verbonden aan de Vlaamse samenleving, bovendien zou die voorwaarde de financiële positie van de nieuwkomer verbeteren en hem toestaan betere zorg te krijgen. Tot slot meent de decreetgever dat het intergenerationele solidariteit bevordert.

Daarnaast rees ook de vraag welk nut het heeft om een inburgeringsvoorwaarde in de wetgeving rond de Vlaamse sociale bescherming in te voeren, aangezien het Vlaamse inburgeringsdecreet zelf al sancties voorziet voor verplichte inburgeraars die hun verplichting niet voldoen. Is de inburgeringsvoorwaarde voor de VSB een noodzakelijke en proportionele maatregel om het beoogde doel te bereiken, gezien de context dat de verplichte inburgering al een eigen sanctiesysteem heeft met opeenvolgende en oplopende boetes tot wanneer de verplichting voldaan is?

Het GwH arrest nr. 112/2023 gaf uitsluitsel: deze nieuwe voorwaarden voor de VSB zijn niet verenigbaar met artikel 23 GW en worden vernietigd.