1 februari 2023

Laatst bijgewerkt op 15/12/2023

De rechtspraak veroordeelt sinds twee jaar systematisch Fedasil en de Belgische staat voor het gebrek aan materiële hulp aan verzoekers om internationale bescherming (VIB). We geven een overzicht van regelgeving, rechtspraak, situaties, aspecten en gevolgen hiervan. We gaan dieper in op de praktijk waarbij Fedasil aan VIB voor wie er nog geen opvang is een oneigenlijke 'code 207 no show' toekent: recente rechtspraak oordeelt dan dat de betrokkenen recht hebben op financiële OCMW-steun.

Inhoud

  1. Toewijzing aan materiële opvang: praktijk Fedasil en regelgeving
  2. Veroordelingen wegens gebrek aan opvang
  3. Materiële opvang bij Dublin-transfer vanuit België of naar België?
  4. Vrijwillige of verplichte opheffing van code 207 van bepaalde personen in opvang
  5. OCMW-steun: recht en bevoegdheid voor VIB?
  6. Recht op medische steun van VIB
  7. Rechtspraak en praktijk opheffing oneigenlijke code 207 no show

Dit overzicht gaat niet over personen met tijdelijke bescherming (daarover: onze info over Oekraïne).

Hierna gaat het enkel over verzoekers om internationale bescherming (VIB = asielzoekers die de vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming aangevraagd hebben).

De voorzitter van de arbeidsrechtbank Brussel veroordeelt in een beschikking van 28 november 2022 opnieuw Fedasil én de Belgische staat voor het gebrek aan materiële hulp aan VIB die verblijven in de Paleizenstraat. Ondanks herhaaldelijke verzoeken tot opvang aan Fedasil kregen deze VIB geen voorstel van opvangplaats. Desondanks kende Fedasil ze een code 207 no show toe waardoor zij noch hun recht op materiële opvang kunnen uitoefenen, noch recht zouden hebben op maatschappelijke dienstverlening van het OCMW.

1. Toewijzing aan materiële opvang: praktijk Fedasil en regelgeving

Uit verschillende bronnen, onder andere de beschikking van 28 november 2022 van de arbeidsrechtbank van Brussel, stellen we een (systematische) praktijk vast, dat VIB een 'code 207 no show’ krijgen zonder dat ze een opvangaanbod kregen, omdat het opvangnetwerk overbezet is. Fedasil kan zo'n 'code 207 no show' wettelijk gezien echter alleen geven in vier welbepaalde gevallen. Ten eerste is er de situatie van mensen die afstand doen van hun recht op opvang omdat ze liever bij vrienden of familie verblijven, ten tweede is er de context van een volgend verzoek om internationale bescherming. Daarnaast kan het recht op materiële hulp ook beperkt worden ingeval de VIB niet langer voldoet aan zijn meldingsplicht en hierdoor niet langer voldoende constructief meewerkt aan zijn asielprocedure of ten slotte in het geval de VIB over voldoende financiële middelen beschikt. VIB die zich niet in deze situaties van artikel 4 Opvangwet bevinden en toch een code 207 ‘no show’ hebben, de zogenaamde ‘oneigenlijke’ no shows, kunnen zich inschrijven op een wachtlijst om te worden uitgenodigd als er een opvangplaats voor hen vrijkomt. Zij kunnen geen nieuwe code 207 aanvragen bij de dispatching. Ze kunnen wel een beroep indienen tegen de weigering van Fedasil om opvang te geven. Er is dan wel een wachtlijst, het is niet duidelijk binnen welke periode er opvang zal worden gegeven gelet op het hoge aantal personen op deze wachtlijst.

De Opvangwet voorziet deze werkwijze niet, maar regelt het zo:

  • Artikel 6, §1 Opvangwet bepaalt dat iedere verzoeker om internationale bescherming (VIB) recht heeft op materiële hulp vanaf zijn asielaanvraag en gedurende de hele asielprocedure. Normaal krijg je dan een 'code 207 opvangstructuur' en word je in een van de centra van Fedasil opgevangen. 
  • Artikel 4 Opvangwet voorziet bepaalde gevallen waarin Fedasil het recht op materiële hulp kan beperken of intrekken. Dat gebeurt in de praktijk door middel van een 'code 207 no show'. Fedasil moet deze beslissingen individueel motiveren. 
  • Artikel 11, §3, laatste lid Opvangwet voorziet dat Fedasil in bijzondere omstandigheden (volgens de parlementaire voorbereiding: bij verzadiging van het opvangnetwerk) geen code 207 kan geven. Dat gebeurt nu echter niet.  

Op 29 augustus 2023 besloot de Staatssecretaris voor asiel en migratie om tijdelijk alleenstaande mannen die asiel aanvragen in België niet meer op te vangen in het netwerk van Fedasil. Zo anticipeert zij op de stijgende instroom van asielaanvragen om in de winter absoluut te vermijden dat kinderen en gezinnen op straat zouden terechtkomen. Alleenstaande mannen die zich momenteel aanmelden aan het Pachecogebouw bij DVZ, krijgen nog steeds een oneigenlijke code 207 no show, en kunnen zich nog steeds inschrijven op de wachtlijst. Maar zij zullen tijdelijk niet meer opgeroepen worden vanop de wachtlijst als er plaats vrijkomt in het opvangnetwerk. Pas als de Staatssecretaris de tijdelijke opvangstop beëindigt, zal Fedasil hen vervolgens uitnodigen voor een opvangplaats van zodra dat opnieuw mogelijk is. De Raad van State schorste deze beslissing van de Staatssecretaris op 13 september 2023 in arrest nr. 257.300. We bespreken de uitspraak in ons 'RvS schorst beslissing staatssecretaris om alleenstaande mannelijke asielzoekers tijdelijk niet'.

Ondanks het feit dat deze maatregel nu beslist wordt en ‘tijdelijk’ wordt genoemd, blijkt wel dat deze situatie waarbij alleenstaande mannen geen opvang krijgen al twee jaar duurt. Nieuw is dat het nu algemeen beleid is dat ook duidelijk meegedeeld is, terwijl er toch nog een oneigenlijke code 207 no show wordt toegekend, alsof het de asielzoeker is die niet komt opdagen voor een aangeboden opvangplaats.

Dat heeft verschillende ernstige gevolgen en nadelen voor de verzoekers om internationale bescherming.

  • Omdat ze geen adres hebben, dreigen ze mogelijks kennisgevingen in verband met hun asielprocedure mis te lopen. Met andere woorden, een gebrek aan opvang staat een correct verloop van de asielprocedure in de weg.
  • Zij worden in het wachtregister fictief ingeschreven op het adres van Dienst Vreemdelingenzaken, voor maximaal 6 maanden, en daarna wordt zelfs dat ‘adres’ geschrapt.
  • Zonder reëel verblijfsadres krijgen zij geen attest van immatriculatie.
  • Zonder attest van immatriculatie kunnen zij na 4 maanden asielprocedure niet werken zoals andere verzoekers om internationale bescherming, en dat belet hen om zelfstandig en menswaardig te leven.
  • Een referentieadres is niet mogelijk in het wachtregister.
  • De Staatssecretaris heeft wel een conventie met de Brusselse daklozenopvang. Voor medische tussenkomsten geeft de code 207 no show wel nog recht op medische begeleiding van Fedasil. Maar het is duidelijk dat deze heel beperkte hulp hen niet in de mogelijkheid stelt een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (artikel 23 Grondwet en artikel 1 OCMW-wet).

De verzoekers om internationale bescherming worden niet enkel uitgesloten van materiële opvang (‘bed bad brood’ en begeleiding), ze kunnen met hun (oneigenlijke) code 207 no show ook niet terecht bij het OCMW voor maatschappelijke dienstverlening. Dit laatste is juridisch gezien niet correct. Een code no show kan zoals hierboven beschreven slechts in vier gevallen worden toegekend. Door een ‘oneigenlijke’ code no show toe te kennen, wordt in feite hun recht op menselijke waardigheid ontnomen. De wet voorziet voor deze zaken (een verzadiging van het opvangnetwerk) een oplossing, met name een niet-toewijzing van de code 207. Op deze manier zouden de verzoekers om internationale bescherming nog aanspraak kunnen maken op maatschappelijke dienstverlening.

2. Veroordelingen wegens gebrek aan opvang

Fedasil werd sinds begin 2022 al meer dan 7.000 keer veroordeeld door de arbeidsrechtbank om opvang aan te bieden aan verzoekers om internationale bescherming. Het EHRM legde in verschillende situaties al voorlopige maatregelen op aan België. De arbeidsrechtbank Brussel veroordeelde zowel in de beschikking van 19 januari 2022 als in de beschikking van 28 november 2022 niet alleen Fedasil, maar ook de Belgische staat. De rechter veroordeelde de staat wegens verzuim omdat hij niet voorzag in een minimum aan opvang. De Belgische Opvangwet is namelijk een omzetting van de Europese Opvangrichtlijn 2013/33, die de verplichting om opvang te voorzien bij de lidstaten legt. België heeft deze taak gedelegeerd aan Fedasil, maar dit ontslaat de Belgische staat niet van zijn plicht om in opvang te voorzien. Volgens het Hof van Justitie arrest C-79/13 van 27 februari 2014 geldt een verzadigd netwerk niet als overmacht. Eerder kwam ook EHRM arrest M.S.S. van 21 januari 2011 tegen België en Griekenland tot dezelfde conclusie. In die zaak oordeelde het EHRM bovendien dat artikel 3 EVRM geschonden was doordat de verzoeker, gelet op zijn kwetsbare positie, onmenselijk en vernederend behandeld werd. Op 17 juli 2023 veroordeelde het EHRM België ook ten gronde in de zaak Camara tegen België (49255/22). Eerder legde het EHRM voorlopige maatregelen op aan België in dezelfde zaak.

De arbeidsrechtbank Brussel legde met zijn beschikking van 28 november 2022 Fedasil en de Belgische staat een dwangsom van 250 euro per persoon per dag vertraging op. Ook andere uitspraken leggen vaak dwangsommen op, vaak hoog zodat ze ontradend zouden werken. Er zijn opvangplaatsen bijgecreëerd maar nog onvoldoende om alle rechthebbenden onmiddellijk op te vangen, maar de dwangsommen worden niet betaald. In enkele recente dossiers zijn er nu ook vonnissen van de beslagrechter om goederen van Fedasil en het kabinet in beslag te nemen.

Verder heeft het Arbeidshof van Brussel (Franstalig) in een arrest van 28 maart 2023 Fedasil ook nog eens veroordeeld tot een boete van 2.500 euro wegens manifest misbruik van juridische procedures. Het ging hier om een verzoeker om internationale bescherming (VIB) die geen opvang kreeg. De VIB dwong bij de arbeidsrechtbank van Brussel een veroordeling van Fedasil af, maar Fedasil ging hiertegen in beroep bij het Arbeidshof. Fedasil beriep zich op het fundamenteel recht op een eerlijk proces, waaronder het recht op toegang tot de rechter (art. 6 EVRM). Door de verzadiging van het opvangnetwerk is het volgens hun niet mogelijk iedere VIB van opvang te voorzien. Het Hof meent echter dat er geen sprake is van overmacht en dat Fedasil in gebreke blijf de Opvangwet correct toe te passen. Door niet in de gepaste opvang te voorzien dwong Fedasil de VIB ertoe gerechtelijke stappen te zetten terwijl hij dat eigenlijk niet zou moeten doen omdat zijn recht op opvang vaststaat. De kern van het arrest is dat Fedasil wordt veroordeeld omdat het misbruik heeft gemaakt van het recht vervat in art. 6 EVRM. Dit is geen absoluut recht. Het kan beperkt worden als er een legitiem doel is en de beperking proportioneel is. Het Hof acht de inperking gerechtvaardigd. Het doel van de sanctie (780bis, alinea 1 Gerechtelijk Wetboek) is legitiem en de maatregel strekt niet verder dan strikt noodzakelijk is. Het Arbeidshof  stelt dat Fedasil de werking van het gerechtelijk apparaat verstoort en manifest misbruik maakt van de juridische procedures door in beroep te gaan tegen een veroordeling om opvang te voorzien.  

In een arrest van 13 februari 2023 werd Fedasil opnieuw veroordeeld. Het Arbeidshof van Gent bevestigde het oordeel van de arbeidsrechtbank van Gent. Fedasil moet verder materiële hulp verschaffen aan de VIB met een volgend verzoek. Het ging in essentie om het principe van de menselijke waardigheid (art. 4, §4 Opvangwet), dat altijd gegarandeerd moet blijven bij het inperken van de materiële hulp aan een VIB. Fedasil betoogde dat de VIB onvoldoende bewijst dat hij zich in een precaire situatie bevindt zodat de beslissing van Fedasil zijn menselijke waardigheid zou schenden. Hierover zegt het Hof dat deze bewijslast moet omgekeerd worden: Fedasil moet nagaan of de VIB ingeval van beperking of intrekking van de materiële hulp een waardige levensstandaard kan blijven genieten. Fedasil moet dit dus zelf nog nagaan. 

Op 29 juni 2023 veroordeelt de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel (Franstalig) de Belgische staat en Fedasil ten gronde voor hun aanhoudende foutieve houding tot schending van het recht op asiel en op opvang, én ook voor het niet respecteren van de rechterlijke beslissingen. België begaat zo een fout in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Voor elke verdere uitsluiting van het recht op asiel of op opvang moet een dwangsom betaald worden aan de 10 organisaties die deze rechtszaak aanspanden.

In arrest nr. 257.300 van 13 september 2023 schorst de Raad van State de beslissing van de Staatssecretaris om alleenstaande mannen die asiel aanvragen niet meer op te vangen. We bespreken de uitspraak in ons 'RvS schorst beslissing staatssecretaris om alleenstaande mannelijke asielzoekers tijdelijk niet'.

De arbeidsrechtbank van Luik veroordeelde Fedasil in een arrest van 24 oktober 2023 omdat de huidige opvangplaats niet conform de menselijke waardigheid is. Fedasil moet een aangepaste opvangplaats, rekening houdend met de medische noden van de verzoeker om internationale bescherming, toekennen.

In een arrest van 8 januari 2024 bevestigt het Arbeidshof van Gent het vonnis van de arbeidsrechter van Gent van 17 maart 2023 waarbij Fedasil werd veroordeeld om bij de opheffing van de code 207 op basis van werk ook steeds de zelfredzaamheid en de menselijke waardigheid van de verzoeker om internationale bescherming te waarborgen. Dus zelfs al komt een persoon strikt genomen in aanmerking voor een opheffing van de code 207, dan nog moet Fedasil de gevolgen van zo'n beslissing voor deze persoon uitgebreid onderzoeken. 

3. Materiële opvang bij Dublin-transfer vanuit België of naar België?

Als een VIB in het kader van een Dublin-onderzoek overgebracht moet worden naar een andere lidstaat die bevoegd is voor de asielprocedure, dan moet de opvang gegarandeerd blijven tot aan de daadwerkelijke transfer naar deze lidstaat (HvJ 27 februari 2012, C-179/11). Bovendien mag de voorbereiding van de overdracht, bijvoorbeeld de toekenning van een specifieke opvangplaats, geen afbreuk doen aan de bewegingsvrijheid van de asielzoeker (HvJ 26 maart 2021, C-134/21).

Nog in het kader van de Dublinverordening besloot de Nederlandse rechter om, in een beroepsprocedure tegen een weigering van de Nederlandse autoriteiten om de asielaanvraag te behandelen van een VIB voor wie België bevoegd is, de bewijslast om te draaien. De bewijslast rust niet langer op de VIB, maar wel op de Nederlandse asielautoriteiten. Zij moeten nu bewijzen dat de VIB in kwestie wél opvang zal genieten eenmaal overgedragen naar België. Zij moeten bijvoorbeeld aantonen dat Dublinterugkeerders een andere behandeling krijgen dan andere VIB. De rechter vond namelijk, gelet op de vele voorlopige maatregelen van EHRM, dat er wel degelijk concrete aanwijzingen zijn dat België zijn internationale verplichtingen (lees art. 3 EVRM, art. 4 Handvest EU) jegens VIB niet zal naleven. Verder moet Nederland onderzoeken en duidelijk motiveren of de VIB zich bij eventuele problemen tot de Belgische autoriteiten kan wenden en dus over een rechtsmiddel beschikt. Kortom, de rechter geeft de Nederlandse asielautoriteiten de opdracht om het bewijs te leveren dat er ten aanzien van België wél nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (Lees ons nieuwsbericht over dit vonnis van Rechtbank eerste aanleg Den Haag op 20-2-2023).

Volgend op deze uitspraak van 20 februari 2023 heeft Nederland informatie opgevraagd bij de Belgische autoriteiten over de opvangsituatie voor Dublinterugkeerders in België. Men stelt vast dat België Dublinterugkeerders geen opvangplaats kan garanderen. Er staan meer alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke verzoekers om internationale bescherming op de wachtlijst dan dat er noodopvangplaatsen zijn. Er is zelfs een fors tekort, stelt de Nederlandse rechter, dat zou leiden tot een zeer verregaande materiële deprivatie van betrokkenen en dus een schending van art.3 EVRM zou uitmaken. Bovendien oordeelt de Nederlandse rechter dat deze categorie van verzoekers nog steeds geen effectief rechtsmiddel ter beschikking hebben. Omwille van deze redenen besloot de Nederlandse rechter in een vonnis van 12 december 2023 dat er ten aanzien van België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Betrokken verzoeker werd bijgevolg niet overgedragen naar België. 

4. Vrijwillige of verplichte opheffing van code 207 van bepaalde personen in opvang

De code 207 kan in welbepaalde gevallen worden opgeheven om zo terug plaats vrij te maken in het opvangnetwerk van Fedasil. Dit kan soms vrijwillig. Fedasil kan de VIB ook verplichten de opvang te verlaten bijvoorbeeld wanneer deze voldoende zelfstandig is (omdat hij bijvoorbeeld een stabiele arbeidsovereenkomst heeft). De rechtsbasis voor opheffing op basis van tewerkstelling is terug te vinden in het KB 'Cumul' van 12 januari 2011, dat op zijn beurt een uitwerking is van artikel 35/2 Opvangwet.

Voor beide vormen gelden cumulatieve toepassingsvoorwaarden:

  • verplichte opheffing op basis van werk
    • arbeidsovereenkomst van minstens 6 maanden of van onbepaalde duur
    • nettoloon hoger dan het leefloon
    • volgens recente rechtspraak moet Fedasil hierbij ook de zelfredzaamheid en menselijke waardigheid waarborgen
  • vrijwillige opheffing mits uitzicht op verblijfplaats en werk
    • reeds minstens 4 maanden in het opvangnetwerk
    • lopend verzoek om internationale bescherming waarvoor België bevoegd is (geen Dublin)
    • werken (maar niet voldoen aan voorwaarden voor verplichte opheffing) / regelmatig gewerkt hebben / concrete vooruitzichten op werk hebben
    • duurzame verblijfsoplossing

Voortaan (sinds deze nieuwe instructie van 10 november 2022 die de vorige instructie van 12 juli 2022 vervangt) moet de VIB niet meer per se uit een land met een hoge beschermingsgraad komen om in aanmerking te komen voor de vrijwillige opheffing van zijn code 207.

Daarnaast gold er van 1 december 2022 tot 1 april 2023 een flankerende maatregel. Deze bestond erin dat gemeentes de VIB die bij familie of vrienden verbleef op hetzelfde adres als het gastgezin kon inschrijven. Een nieuwe code uit het Rijksregister, 07 in IT 141, maakte in dat geval duidelijk dat het om twee aparte gezinnen ging. Zo ondervindt de VIB geen negatieve gevolgen op fiscaal-en sociaalrechtelijk vlak. Deze maatregel, die diende om een zachtere transitie mogelijk te maken tussen het vertrek uit het opvangnetwerk en een eigen duurzame huisvestingsoplossing, bestaat nu dus niet meer. De nieuwe code in het rijksregister vervalt 6 maanden na inschrijving op het adres. 

Tot slot kan de code 207 ook worden opgeheven met een veroordeling door de rechter. Deze opheffing vindt met andere woorden haar basis niet terug in een instructie maar wel in de rechtspraak

5. OCMW-steun: recht en bevoegdheid voor VIB?

Welke VIB hebben recht op maatschappelijke dienstverlening? En welk OCMW is dan bevoegd?

  • VIB zonder code 207. Zij zijn niet aan een opvangstructuur toegewezen en hebben dus recht op OCMW-steun bij behoeftigheid. OCMW-steun eindigt zodra Fedasil toch nog materiële hulp aanbiedt (met code 207). VIB zonder code 207 zijn dus VIB zonder code 207 opvangstructuur en zonder code 207 no show. Dit kan gaan over VIB die eerst een code 207 kregen maar wiens code 207 opgeheven is (zie hoger onder 4.). Maar Fedasil zou ook kunnen beslissen om geen code 207 toe te kennen wegens verzadiging van het opvangnetwerk. In al deze gevallen wordt het bevoegde OCMW als volgt vastgesteld:
    • Het bevoegde OCMW is het OCMW van de plaats waar de VIB staat ingeschreven in het wachtregister op de dag van de hulpvraag,
    • behalve als hij ingeschreven is op het adres van de DVZ of het CGVS. In dat geval is het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd.
    • Heeft betrokkene nog geen gewone verblijfplaats omdat hij dakloos is, dan is het OCMW van de feitelijke verblijfplaats bevoegd.
  • Als er een spreidingsplan zou zijn (nu niet), zouden VIB met code 207 OCMW kunnen worden toegewezen aan een OCMW voor maatschappelijke dienstverlening. Dat is echter nu niet van toepassing.
    • Als er een spreidingsplan zou zijn (nu niet), dan zou het op die manier toegewezen OCMW bevoegd zijn.

De OCMW's kunnen echter zelf ook materiële opvang aanbieden, in een Lokaal Opvanginitiatief (LOI). Dat is dus geen financiële 'maatschappelijke dienstverlening'. Dan kunnen VIB met een code 207 opvangstructuur LOI worden toegewezen aan het OCMW-LOI, voor materiële opvang. 

VIB met een echte code 207 ‘no show’ hebben dus geen recht op maatschappelijke dienstverlening en ook niet op OCMW-tussenkomst in medische kosten. Fedasil moet een code 207 no show echter individueel motiveren.

VIB met een oneigenlijke code 207 no show 'omdat er nog geen opvangplaats is' hebben een onduidelijke status. De Opvangwet voorziet die mogelijkheid niet. Als een code 207 no show onwettelijk is, kan het OCMW dan maatschappelijke dienstverlening weigeren? Zowel de arbeidsrechtbank van Antwerpen (Mechelen) op 21 juni 2023, als de arbeidsrechbank van Brussel (Franstalig) op 18-9-2023 oordelen dat betrokkenen in dat geval recht hebben op financiële OCMW-steun. Lees meer in ons nieuwsbericht "Arbrb Antwerpen en Brussel: asielzoekers zonder opvang door opvangcrisis, hebben recht op OCMW-steun".

Als een OCMW een steunaanvraag weigert, is het mogelijk om hiertegen in beroep te gaan bij de arbeidsrechtbank.

6. Recht op medische steun voor VIB

  • VIB met code ‘no show’ hebben recht op medische en psychologische begeleiding van Fedasil. Met een voorafgaande betalingsverbintenis komt Fedasil tussen in de medische kosten van een aantal behandelingen.

  • VIB zonder code 207 kunnen zich tot het OCMW van hun gewoonlijke verblijfplaats wenden voor medische ondersteuning.

  • Mensen in onwettig verblijf hebben recht op dringende medische hulp van het OCMW. Het gaat om ‘dringende’ medische hulp, maar dit betekent niet noodzakelijk dat het moet gaan om een ongeval of een ziekte. Het kan ook betrekking hebben op een eenvoudig bezoek aan de huisarts, een medisch onderzoek of een visite bij de kinesist.

7. Rechtspraak en praktijk opheffing oneigenlijke code 207 no show

VIB met een oneigenlijk gebruikte code 207 ‘no show’ kunnen een eenzijdig verzoekschrift bij de arbeidsrechter indienen, omdat ze niet de opvang krijgen waar ze recht op hebben. In zijn arrest van 20 december 2022 veroordeelde het Arbeidshof Fedasil niet enkel tot het toekennen van materiële hulp, maar ook tot de opheffing van de code 207 waardoor OCMW-steun mogelijk gemaakt wordt.

In de praktijk wordt de code 207 evenwel niet altijd tijdig opgeheven. Als gevolg hiervan moet het OCMW nog altijd rekening houden met hoe de gegevens in het wachtregister staan vermeld. Dit leidt er dan op zijn beurt weer toe dat de VIB genoodzaakt is beroep aan te tekenen tegen de weigeringsbeslissing van het OCMW.

Om tijd en middelen te besparen werken de POD MI en Fedasil nu samen om te onderzoeken in welke dossiers er effectief een opheffing van de code 207 kan komen. Het idee was om op korte termijn de code 207 op te heffen in die dossiers aangereikt door de POD MI. Dit lijkt in de praktijk echter meer tijd in beslag te nemen.