29 oktober 2021

Op 19 oktober 2021 werd het Koninklijk besluit (KB) van 13 oktober 2021 tot wijziging van het Verblijfsbesluit van 8 oktober 1981 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Dit KB vervangt het hoofdstuk IV van Titel II van het Verblijfsbesluit, een noodzakelijke aanpassing na de eerdere aanpassing van hoofdstuk III (‘Studenten’) van titel II van de Verblijfswet (Vw) via de wet van 11 juli 2021.

Het KB trad onmiddellijk in werking voor de vernieuwing van het verblijf als student. Voor de allereerste verblijfsaanvraag als derdelands student treden de nieuwe bepalingen in werking voor studies die aanvatten in het academiejaar 2022 – 2023. Door de late publicatie van het KB zijn ook voor de huidige vernieuwing van het verblijf nog niet alle bepalingen toepasbaar voor huidig academiejaar 2021 – 2022. Het betreft onder meer de verhoging van de bestaansmiddelen, het profiel van de garant en de afgifte van een ontvangstbewijs met opstart onderzoekstermijn. Wel meteen van toepassing zijn de extra criteria voor weigering van de vernieuwing van dit verblijf of intrekking van het verblijf.

We bespreken in dit nieuwsbericht de belangrijkste bepalingen die het KB van 13 oktober 2021 introduceert.

 

Inhoudstafel

1. Vernieuwing verblijf derdelands student

2. Beoordeling overdreven verlenging van studie

3. Mobiliteit

4. Verbintenis tot tenlasteneming

 

1. Vernieuwing verblijf als derdelands student

Elke student dient ongewijzigd uiterlijk vijftien dagen voor vervaldatum de vernieuwing van zijn verblijfsvergunning aan te vragen bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats. Vanaf nu krijgt de student bij een tijdig ingediend en volledig dossier een ontvangstbewijs (nieuwe bijlage 33ter) waarna een onderzoekstermijn van negentig dagen start. Het betreft echter geen afdwingbare termijn.

Gemeenten mogen ook nu nog steeds zelf overgaan tot de vernieuwing van het verblijf wanneer:

  • de student alle vereiste documenten heeft voorgelegd binnen de gestelde termijn,
  • hij aan alle voorwaarden voldoet en
  • hij zijn studies niet op overdreven wijze verlengt.

Voor nieuwe of hernieuwde aanvragen komt er een nieuw standaardformulier 'attest van inschrijving' af te leveren door de onderwijsinstelling, met hierin:

  • welke type inschrijving het betreft: voltijdse opleiding, een voorbereidend jaar, louter een voorlopige toelating of een inschrijving voor een toelatingsproef;
  • hoelang de voorgenomen opleiding duurt;
  • hoeveel credits de opleiding telt en of bij voltijdse inschrijving er minimaal 54 credits per academiejaar gehaald worden of een uitleg van de school waarom er minder credits worden opgenomen;
  • of de opleiding deel uitmaakt van een uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen.

In afwachting van een aangepast Ministerieel Besluit, zal voorlopig verder gewerkt worden met de bestaande inschrijvingsbewijzen.

Het bestaande standaardattest waaruit de voortgang van de opleiding moet blijken, dient eveneens nog via een nieuw Ministerieel Besluit vervangen te worden. In afwachting werkt men met de oude versie verder.

2. Beoordeling overdreven verlenging van studie

Sinds 2018 kan Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) aan de hand van de informatie op het studievoortgangattest de aanvraag tot hernieuwing van het verblijfsdocument ook weigeren of intrekken als er onvoldoende studievoortgang is. Dit was het geval wanneer:

  1. bij een graduaats- of bacheloropleiding na de eerste twee jaren van de studie niet minstens 45 credits behaald werd;
  2. bij een graduaats- of bacheloropleiding na het derde jaar van de studie niet minstens 90 credits behaald werd;
  3. bij een bacheloropleiding na jouw vierde jaar van de studie  niet minstens 135 credits behaald werd;
  4. de graduaatsopleiding van 90 of 120 studiepunten niet met succes beëindigd werd na respectievelijk drie of vier jaar van de studie;
  5. de bacheloropleiding van 180 of 240 studiepunten niet met succes beëindigd werd na respectievelijk vijf of zes jaar van de studie;
  6. een voortgezette bacheloropleiding (‘bachelor-na -bachelor‘) van 60 studiepunten niet met succes beëindigd werd na twee jaar van de studie;
  7. bij een masteropleiding, al dan niet gecombineerd met een schakel- of voorbereidingsprogramma, na het tweede jaar van de studie niet minstens 60 credits behaald werd;
  8. bij een masteropleiding, al dan niet gecombineerd met een schakel- of voorbereidingsprogramma, na het derde jaar van de studie niet minstens 120 credits behaald werd;
  9. de masteropleiding van 60, 120 of 180 studiepunten niet met succes beëindigd werd na respectievelijk twee, drie of vier jaar van de studie. Indien de masteropleiding gepaard ging met een schakelprogramma of voorbereidingsprogramma van minstens 30 studiepunten, kan de studietermijn verlengd worden met één extra studiejaar.

Het huidige KB herneemt deze bepalingen en breidt ze verder uit:

  • Een voorbereidend jaar waarvoor men niet slaagde, wordt afgetrokken van de daaropvolgend gestarte opleiding.
  • Een vorig academiejaar waarvoor men niet slaagde, wordt afgetrokken van de daaropvolgend nieuw gestarte opleiding indien deze nieuwe opleiding van een lager academisch niveau is. Dit criterium geldt dus niet indien de nieuwe opleiding van gelijk academisch niveau is. Als je wisselt van opleiding en je ontvangt vrijstellingen voor bepaalde vakken, kan je wel nog steeds studiepunten van de vrijgestelde vakken meetellen voor de berekening van deze bepalingen.

3. Mobiliteit

Een mobiliteitsstudent is een derdelands student met een geldige verblijfsvergunning van een andere lidstaat die in het kader van een mobiliteitsprogramma tijdelijk in België een deel van de opleiding komt volgen. Indien aan alle voorwaarden is voldaan, overhandigt de gemeente de student hiervoor een bijlage 33. Deze bijlage is maximaal 360 dagen geldig.

Elke voorgenomen mobiliteit moet van zodra gekend, en uiterlijk dertig dagen voor aanvang, gemeld worden door de Belgische onderwijsinstelling aan DVZ. Hiervoor zal nog een model kennisgeving via Ministerieel Besluit opgesteld worden. De melding moet de volgende gegevens bevatten:

  • bewijs van de Belgische onderwijsinstelling met de duur en data van de mobiliteit/opleiding
  • geldig paspoort of gelijkgestelde reistitel
  • geldige verblijfsvergunning afgeleverd door andere EU-lidstaat aan de derdelands student en nog geldig voor de duur van de voorgenomen mobiliteit
  • bewijs ziektekostenverzekering tijdens verblijf in België
  • bewijs van voldoende bestaansmiddelen voor de duur van het verblijf in België (garant, beurs of eigen middelen)
  • eventueel reeds gekend verblijfsadres in België

DVZ kan bezwaar aantekenen of akkoord gaan. Het schriftelijk akkoord wordt eveneens aan de Belgische onderwijsinstelling bezorgd die dit vervolgens aan de student bezorgd. Op vertoon van dit schriftelijk akkoord kan de mobiliteitsstudent vervolgens na aankomst bij de gemeente een bijlage 33 bekomen. De reeds bestaande bijlage 33 wordt dus uitgebreid en geldt niet enkel voor (EU-)grensstudenten, maar ook voor mobiliteitsstudenten.

4. Verbintenis tot tenlasteneming

Het nieuw artikel 100 van het Verblijfsbesluit verduidelijkt nu verder het artikel art 61, §1, eerste lid, 2° van de Verblijfswet met betrekking tot de verbintenis tot tenlasteneming (bijlage 32).

De Verblijfswet maakte het eerder voor ‘Belgische of vreemde rechtspersonen’ niet langer mogelijk zich garant te stellen. Het moet gaan om volgende natuurlijke persoon:

  • Belg
  • Unieburger met verblijfsrecht van meer dan drie maanden in België of een andere lidstaat
  • derdelander met verblijfsrecht van onbepaalde duur in België of een andere lidstaat
  • familielid tot de derde graad in België of buitenland zonder toevoeging van verblijfsvoorwaarde

Het Verblijfsbesluit voegt hier nu nog aan toe dat elke garant bovendien meerderjarig of ontvoogd moet zijn.

De garant moet vanaf nu ook een hoger individueel minimum netto-inkomen hebben van minstens 120% van het leefloon tarief ‘persoon met een gezin ten laste (leefloon categorie 3)’ en dit nog vermeerdert met het minimumbedrag waarover een derdelands student dient te beschikken. Sinds 1 september 2021 bedraagt dit 1661,45 euro, vermeerdert met 679 euro voor elke student ten laste.

Het inkomen van de partner of echtgenoot van de garant telt niet mee. Een garant is per definitie één individu.

  • Als de garant werknemer is, bewijst hij zijn inkomsten aan de hand van minimum drie recente loonfiches en zijn arbeidscontract dat geldig voor minstens één academiejaar of de beoogde duur van de studie, of een werkgeversattest dat het type en de effectieve duur van het arbeidscontract verduidelijkt.
  • Als de garant zelfstandige is, moet hij zijn bestaansmiddelen bewijzen aan de hand van: een document opgesteld door een overheidsdienst (geen boekhouder) waaruit een maandelijks of jaarlijks netto of bruto inkomen blijkt, het bewijs van de betaling van de sociale bijdragen, alsook het bewijs van de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen.

Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen:

  • wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid;
  • worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de gewaarborgde gezinsbijslag, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen, niet in aanmerking genomen;
  • worden de werkloosheidsuitkering, inschakelingsuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen.