Wijziging Verblijfswet voor studenten

De wet van 11 juli 2021 vervangt het volledige hoofdstuk III (‘Studenten’) van titel II van de Verblijfswet (Vw). Het aangepaste hoofdstuk bevat nu drie afdelingen: algemene bepalingen, mobiliteit en zoekjaar.

Directe aanleiding is de omzetting van Richtlijn (EU) 2016/801 voor wat betreft de mobiliteit voor studenten en het zoekjaar voor afgestudeerden. Tegelijkertijd wijzigen ook andere bepalingen voor studenten, waaronder de afschaffing van een schorsend beroep, de voorwaarden voor een verbintenis tot tenlasteneming en de uitbreiding van een aantal weigerings- of intrekkingsgronden.

De bepalingen omtrent het zoekjaar, de mobiliteit van studenten en de hernieuwing van het verblijfsrecht op basis van studie gaan in vanaf 16 augustus 2021. Voor de eerste machtiging als student zullen alle wijzigingen slechts van toepassing zijn op aanvragen voor het academiejaar 2022-2023.

In dit nieuwsbericht bespreken we de voornaamste wijzigingen.

1. Algemene bepalingen (art. 58 - art. 61/1/5 Vw)

1.1. Voorwaarden voor verblijf als student

a) Het volgen van een uniek voorbereidend jaar (art. 58, 5° Vw)

Een verblijfsmachtiging als student bekomen in het kader van een voorbereidend jaar, zal vanaf academiejaar 2022–2023 mogelijk zijn voor zover deze opleiding ook uitgaat van een erkende instelling voor hoger onderwijs en maximaal één jaar in beslag neemt.

Tot academiejaar 2021–2022 kon een zevende jaar beroepssecundair onderwijs (voorafgaand aan een HBO5-opleiding) of een taalopleiding bij een centrum voor volwassenenonderwijs (CVO) ook in aanmerking komen. Uit een schriftelijk antwoord aan het AgII blijkt dat Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) bovendien niet van plan is een alternatieve aanvraag op grond van artikel 9 Verblijfswet in overweging te nemen.

b) Ouderlijke toestemming (art. 60, §3, 4° Vw)

Wie nog geen 18 jaar is op het ogenblik van de aanvraag zal een schriftelijke toestemming van ouders of wettelijke voogd moeten voorleggen.

c) Uittreksel strafregister of gelijkwaardig document (art. 60, §3, 8° Vw)

De leeftijdsvereiste voor een attest van goed gedrag en zeden verlaagt van 21 naar 18 jaar.

d) Bewijs van voldoende bestaansmiddelen (art. 61 Vw)

De student kan op drie manieren voldoende bestaansmiddelen aantonen:

  • Een attest betreffende beurs of lening voor zover afkomstig van een internationale of nationale overheid, gemeenschap, gewest, provincie of gemeente, of instelling van hoger onderwijs. Een Belgische of vreemde rechtspersoon zoals omschreven in de omzendbrief van 15 september 1998, is geschrapt.
  • Een verbintenis tot tenlasteneming door een natuurlijke persoon. Deze zal vanaf nu gelden voor de duur van het toegestane verblijf én vermeerdert met 12 maanden. Ook hier is de ‘Belgische of vreemde rechtspersoon’ geschrapt, maar komt er een uitbreiding van welke natuurlijke personen in aanmerking komen om zich garant te stellen:
      • Belg
      • Unieburger met verblijfsrecht van meer dan 3 maanden in België of een andere lidstaat
      • derdelander met verblijfsrecht van onbepaalde duur in België of een andere lidstaat
      • familielid tot de derde graad in België of buitenland zonder toevoeging van verblijfsvoorwaarde
  • Enig ander bewijsmiddel van voldoende bestaansmiddelen, waaronder toelage, subsidies, tewerkstelling als student,…

Een bijkomend koninklijk besluit moet verder de minimumbedragen, het vereiste attest voor beurs of lening, het model van de verbintenis tot tenlasteneming en de voorwaarden regelen waaraan de garant moet voldoen.

Elke beoordeling van de bestaansmiddelen moet gebaseerd zijn op individueel onderzoek.

1.2. Procedurebepalingen

a) Plaats van indienen van de aanvraag (art. 60, §1 en §2 Vw)

Uitgangspunt blijft het indienen van een aanvraag via de bevoegde Belgische diplomatieke post. Wie beschikt over een wettig verblijf in België kan de aanvraag ook indienen via de gemeente van de verblijfplaats in België. In dat geval geldt wel dat er bij de vereiste stukken reeds sprake moet zijn van een definitieve inschrijving voor een voltijdse studie of voorbereidend jaar bij de onderwijsinstelling. Een voorlopige toelating of bewijs van inschrijving voor een toelatingsproef zullen enkel aanleiding geven tot een voorlopige machtiging tot verblijf wanneer de aanvraag ingediend werd vanuit het buitenland.

b) Hersteltermijn bij onvolledig dossier (art. 61/1, §2 Vw)

Bij elke aanvraag horen traditioneel volgende documenten (art 60, §3 Vw):

  • geldig paspoort of reistitel
  • betalingsbewijs retributie (indien van toepassing)
  • attest instelling hoger onderwijs
  • indien jonger dan 18 jaar toestemming van ouders of voogd
  • bewijs voldoende bestaansmiddelen
  • bewijs ziektekostenverzekering
  • medisch attest
  • uittreksel strafregister

Indien het attest ziektekostenverzekering als enige ontbreekt, zal het verblijf tijdelijk toegestaan worden (zie verder titel 1.3.).

Indien het medisch attest en het uittreksel strafregister ontbreken, kan men enkel na overtuigend bewijs van overmacht hiervoor een vrijstelling krijgen.

Alle andere stukken moeten aanwezig zijn op het ogenblik van de aanvraag. Is dit niet het geval, dan krijgt de aanvrager via schriftelijke kennisgeving 30 dagen de tijd om het dossier te vervolledigen, op straffe van onontvankelijkheid. Bij aanvragen ingediend in België kan de hersteltermijn nooit langer zijn dan het wettig verblijf van de aanvrager. Indien de geldigheidsduur van het wettig verblijf minder is dan 30 dagen, zal het dossier uiterlijk bij verstrijken van het wettig verblijf volledig moeten zijn.

1.3. Toekenning van een verblijf als student

a) Tijdelijk verblijf in afwachting van extra stukken (art. 61/1/1, §2 en §4 Vw)

Bij een positieve beslissing, maar een ontbrekend bewijs van:

  • ziektekostenverzekering, of
  • definitieve inschrijving aan een instelling hoger onderwijs om voltijds hogere studies of een voorbereidend jaar te volgen,

krijgt de student een tijdelijk verblijfsrecht van 4 maanden met attest van immatriculatie. Uiterlijk 15 dagen voor de vervaldatum moet de student het dossier aanvullen met de nog vereiste stukken. Pas daarna volgt een machtiging tot verblijf.

b) Duur van het toegestane verblijf (art. 61/1/1, §3 Vw)

Het toegelaten verblijf geldt steeds voor minstens één jaar, tenzij de opleiding zelf van kortere duur is.

Maakt de opleiding deel uit van uniale of multilaterale programma’s met mobiliteit (zie verder titel 2. Mobiliteit), dan krijgt de student een machtiging voor verblijf van minstens 2 jaar of zelfs de duur van de hele opleiding voor zover aan alle voorwaarden is voldaan voor de totale duur van de opleiding.

Bovenstaande principes zijn wel ondergeschikt aan de geldigheid van het internationaal paspoort: de duur van de verblijfsmachtiging zal nooit langer zijn dan de geldigheid van het paspoort.

1.4. Weigering of beëindiging van het verblijf

a) Problemen met de onderwijsinstelling (art. 61/1/3, §2, 1° tot 4° Vw)

Een weigering van (de hernieuwing van) het verblijf is vanaf nu ook mogelijk als de onderwijsinstelling:

  • niet in regel is met sociale zekerheid, belastingen of arbeidsomstandigheden werknemers;
  • bestraft werd wegens zwartwerk;
  • als voornaamste doel heeft derdelanders een verblijf te verschaffen;
  • voorwerp uitmaakt van een vereffening of faillissement.

Gaat het op dat ogenblik om een aanvraag tot hernieuwing van het verblijf als student, dan krijgt de student 30 dagen de tijd om zich in te schrijven bij een andere onderwijsinstelling. Voor eerste aanvragen is geen hersteltermijn voorzien.

b) Twijfel aan het studiemotief (art. 61/1/3, §2, 5° - art. 61/1/4, §1, 2° Vw)

DVZ zal nagaan of er ‘ernstige en objectieve redenen zijn om vast te stellen dat het verblijf andere doeleinden zou dienen dan de studies’. In dat geval zal DVZ het verblijf of de hernieuwing van het verblijf weigeren of beëindigen. Ook in het kader van mobiliteit vanuit een andere lidstaat naar België, kan DVZ om deze reden bezwaar aantekenen (zie verder titel 2. Mobiliteit).

c) Onwettige arbeidsprestaties (art. 61/1/4, §2, 5° Vw)

Als de student illegale beroepsactiviteiten uitoefent, of meer werkt dan de voor derdelands studenten toegestane arbeidsprestaties, vormt dit ook reden voor de beëindiging van het verblijf.

d) Evenredigheidsprincipe (art. 61/1/5 Vw)

Elke beslissing dient rekening te houden met de specifieke omstandigheden en het evenredigheidsbeginsel te respecteren.

e) Annulatieberoep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (art. 39/79 Vw)

Tegen een weigering van machtiging tot verblijf is niet langer een automatisch schorsend beroep mogelijk.

2. Mobiliteit (art. 61/1/6 - art. 61/1/8 Vw)

2.1. België als eerste lidstaat

Als een student gebruik wil maken van mobiliteit tussen lidstaten, dan moet zijn opleiding kaderen binnen ‘uniale of multilaterale programma’s met mobiliteitsmaatregelen: door de EU of door de lidstaten gefinancierde programma’s ter stimulering van de mobiliteit, in de EU of in de lidstaten, van onderdanen van een derde land die deelnemen aan de betrokken programma’s’ (art. 58, 6° Vw). Oordelen welke opleidingen dit zijn, lijkt voorlopig moeilijk bij gebrek aan centrale registers.

Is België de eerste lidstaat van verblijf, dan krijgt de student een verblijfsmachtiging van minstens 2 jaar of langer indien aan alle voorwaarden, waaronder inschrijving en bestaansmiddelen, is voldaan (zie ook titel 1.3. toekenning van een verblijf als student). De langere geldigheid van de verblijfstitel, maken de mobiliteit naar een tweede lidstaat mogelijk, met behoud van een recht op terugkeer met nog geldige verblijfstitel. Verlaat de student tijdelijk België, dan volstaat een melding van tijdelijke afwezigheid met bijlage 18 ‘attest van vertrek’ via de gemeente.

Beslist DVZ tijdens de tijdelijke afwezigheid van de student het verblijfsrecht in te trekken (zie titel 1.4. weigering of beëindiging van verblijf), dan moet DVZ de tweede lidstaat onmiddellijk op de hoogte brengen. Beslist de tweede lidstaat eveneens om het tijdelijke verblijf te beëindigen, dan moet België de student terugnemen voor verdere opvolging of verwijdering.

2.2. België als tweede lidstaat

De eerste lidstaat van verblijf moet België altijd informeren over voorgenomen mobiliteit. Na aankomst in België krijgt de student een tijdelijk verblijf van maximum 360 dagen onder bijlage 33.

DVZ kan na ontvangst van de kennisgeving ook binnen de 30 dagen bezwaar aantekenen tegen de voorgenomen mobiliteit in België. Dit is mogelijk in geval van fraude, openbare orde, nationale veiligheid, volksgezondheid, overdreven verlenging van studies,…

Daarnaast moet de eerste lidstaat België op de hoogte brengen indien de machtiging voor verblijf in de eerste lidstaat verstreken, beëindigd of ingetrokken wordt. In dat geval mag België de student een bevel geven om het grondgebied te verlaten en desnoods overdragen aan de eerste lidstaat voor verdere opvolging of verwijdering.

3. Zoekjaar voor afgestudeerde studenten (art. 61/1/9 - art. 61/1/15 Vw)

3.1. Wat is het zoekjaar?

Derdelands studenten die in België afstuderen of in een andere EU-lidstaat een diploma behalen en in het kader daarvan een mobiliteitsprogramma in België volgden (bv. een Erasmus Mundus programma), kunnen voortaan na hun studies een verblijfsrecht van maximaal 12 maanden aanvragen om werk te zoeken of een onderneming op te richten in België.

Info over de vereiste documenten en de procedure om een zoekjaar aan te vragen, vind je op de nieuwe webpagina 'Zoekjaar voor afgestudeerde derdelands studenten'.

3.2. Tewerkstelling tijdens het zoekjaar

Ook artikel 10 van het koninklijk besluit van 2 september 2018 inzake de tewerkstelling van vreemdelingen werd aangepast. Tijdens het zoekjaar heeft de betrokkene onbeperkte toegang tot de arbeidsmarkt. Dit betekent dat tijdens het zoekjaar eender welke job uitgeoefend kan worden om voldoende bestaansmiddelen te genereren.

Het is echter de bedoeling dat de betrokkene een werkgever vindt die een gecombineerde vergunning aanvraagt of een onderneming opricht en een beroepskaart aanvraagt als zelfstandige. DVZ kan ten vroegste 3 maanden na het verkrijgen van een verblijfsrecht voor een zoekjaar controleren of de betrokkene actief naar een tewerkstelling met gecombineerde vergunning zoekt of de nodige stappen onderneemt om een zelfstandige activiteit op te starten. Als bij een controle blijkt dat dit niet het geval is, kan het verblijfsrecht beëindigd worden.

Wanneer tijdens dit zoekjaar een geschikte tewerkstelling wordt gevonden of een zelfstandige onderneming wordt opgestart, dient een statuutswijziging te worden aangevraagd naar arbeidsmigrant via de procedure van de gecombineerde vergunning of beroepskaart.

3.3. Kritische bemerking

De nieuwe wetgeving voert het zoekjaar enkel in voor afgestudeerde studenten. Artikel 25 van Richtlijn (EU) 2016/801 is echter ook van toepassing op onderzoekers.

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen besliste eerder al dat deze richtlijnbepaling voldoende duidelijk is en bijgevolg rechtstreekse werking heeft, zoals we bespraken in een eerder nieuwsbericht. Hoewel er voor onderzoekers met gastovereenkomst die na het afronden van hun onderzoek een zoekjaar willen aanvragen, momenteel geen wettelijke basis bestaat in de Verblijfswet, kunnen zij zich dus beroepen op de rechtstreekse werking van artikel 25 van Richtlijn (EU) 2016/801 om een zoekjaar aan te vragen.