Wijzigingen in opvangwet voor asielzoekers

Op 22 augustus 2013 zijn in het Belgisch Staatsblad een groot aantal wetswijzigingen met betrekking tot de asielprocedure en het asielrecht gepubliceerd.

Er zijn enkele wijzigingen in het recht op opvang van asielzoekers:

  • Artikel 4, lid 1 van de Opvangwet wordt aangepast aan de nieuwe procedure betreffende meervoudige asielaanvragen. Het nieuwe lid voorziet dat Fedasil, mits een individueel gemotiveerde beslissing, kan beslissen bij een tweede of verdere asielaanvraag geen opvang te geven tijdens het onderzoek van de nieuwe elementen door het CGVS, tot er een beslissing tot inoverwegingname is of een beslissing over de grond.
  • Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever wil dat het CGVS, wanneer mogelijk, binnen dezelfde termijn voor de beslissing van inoverwegingname (8 werkdagen, 2 in geval van vasthouding) ook over de grond oordeelt. Indien dat kan, ontvangt de asielzoeker dus binnen de 8 werkdagen een beslissing ten gronde over zijn meervoudige asielaanvraag. Het recht op opvang herleeft dus wanneer het CGVS ofwel in overweging neemt ofwel een beslissing ten gronde neemt. Onduidelijk blijft of dit ook betekent dat indien de beslissing positief is de asielzoeker nog twee maanden recht op opvang krijgt.
  • Artikel 6 §1 tweede lid van de Opvangwet wordt aangevuld met een bepaling over het beroep bij de Raad van State tegen een asielweigering. De opvangwet bepaalt voortaan expliciet dat een ingediend beroep bij de RvS geen recht op opvang geeft. Slechts nadat het beroep toelaatbaar is verklaard ontstaat er opnieuw een recht op opvang. Dit is voor discussie vatbaar gezien de principerechtspraak van het toenmalige Arbitragehof waardoor voordien (tot voor de wetswijziging van 19/01/2012) de Opvangwet wel voorzag in opvang tijdens de beroepstermijn en het beroep zelf. Tot voor de huidige wetswijziging kon de hiaat opgevangen worden door de termijn van het bevel dat doorgaans 30 dagen bedroeg na een negatieve beslissing van de RvV. Nu zal het bevel slechts verlengd worden met 10 dagen na het negatief RvV arrest, waardoor de beroepstermijn voor een beroep bij de Raad van State niet langer volledig gedekt is. Daardoor wordt het recht op een menswaardig bestaan niet meer helemaal verzekerd gedurende de hele beroepstermijn en -procedure bij de Raad van State, wat ook de effectiviteit van dit beroep kan ondergraven. Het is dus niet duidelijk of deze wetswijziging nog conform de rechtspraak van het Arbitragehof is.
  • Artikel 7§2, laatste lid van de Opvangwet - dat bepaalt dat de gronden voor verlenging van de opvang uit §2 niet van toepassing zijn op bewoners van de opvang die een negatieve Dublinbeslissing (26quater) of een niet-inoverwegingname van een meervoudige asielaanvraag (vroegere 13quater) - werd aangepast aan het feit dat het nu niet langer DVZ is maar wel het CGVS die beslist over inoverwegingname van de meervoudige asielaanvragen.
  • Artikel 57ter/1 van de OCMW-wet van 8 juli 1976 wordt hersteld en legt de OCMW’s op om lokale opvanginitiatieven op te richten, met als doel een evenwichtige spreiding van de opvangplaatsen over de gemeenten. Een KB moet de criteria voor deze spreiding vastleggen en de datum van de inwerkingtreding van het spreidingsplan. Indien een OCMW geen LOI opricht, kan er een financiële sanctie opgelegd worden. Ook hierover moeten verdere regels bij KB vastgelegd worden.

Bron: de gepubliceerde wetswijzigingen

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen