- Programmawet wijzigt aspecten van het vreemdelingenrecht
- Kroatië lid van EU met overgangsperiode voor werk in loondienst
- Ook Raad van State zegt dat 9ter-bescherming ruimer is dan alleen "direct levensbedreigende" ziektes - DVZ past praktijk aan
- Bewoners met ontvankelijke 9ter-aanvraag moeten opvang niet verlaten
- Nieuwe instructie Fedasil regelt bijdrage aan materiële opvang van asielzoekers die werken
- Nieuw KB met dezelfde veilige landen van herkomst voor asiel
- Verlenging detentie na indiening asielaanvraag maar mogelijk onder bepaalde voorwaarden
- Hof van Justitie spreekt zich uit over toepassing Dublin verordening bij asielaanvraag van niet-begeleide minderjarigen
- EHRM stelt schending recht op effectief rechtsmiddel vast, maar geen schending artikel 3 EVRM bij asiel-overdracht door Oostenrijk aan Hongarije
- EHRM oordeelt dat uitwijzing van koptisch christen naar Egypte in strijd is met artikel 3 EVRM
- RvV erkent Soedanese hoogopgeleide vrouw als vluchteling
- RvV vernietigt asielweigering aan alleenstaande Guinese moeder
- Personen met internationale bescherming nu ook recht op status langdurig ingezeten derdelander
- Toewijzing open terugkeercentrum Holsbeek moet aangepast zijn aan de noden van het onwettig verblijvende gezin
1. Programmawet wijzigt aspecten van het vreemdelingenrecht
De programmawet van 28 juni 2013 verscheen op 1 juli 2013 in het Belgisch Staatsblad. De wet wijzigt op een aantal vlakken de rechtspositie van vreemdelingen. Hieronder vind je een opsomming van de wijzigingen. Onderstaande wijzigingen treden in werking op 11 juli. De wijziging over de voogdijopdrachten geldt vanaf aanslagjaar 2014.
Voorwaardelijk verblijf van unieburgers en hun familieleden, en van familieleden van Belgen opgetrokken tot 5 jaar
De voorwaardelijke periode bij gezinshereniging met een unieburger of Belg wordt verlengd van drie naar vijf jaar. Dit geldt zowel voor de familieleden die zelf unieburger zijn als voor hun derdelands familieleden.
Ook de periode van voorwaardelijk verblijf van de unieburgers zelf wordt ook opgetrokken van drie naar vijf jaar.
Dit betekent dat unieburgers, hun familieleden en de familieleden van Belgen pas na vijf jaar een duurzaam verblijf zullen kunnen laten erkennen onder de vorm van een E+kaart of een F+kaart.
Bron: Art. 15-19 Programmawet 28 juni 2013, BS 1 juli 2013
Forfaitaire vergoedingen voor voogden fiscaal vrijgesteld tot 5 voogdijopdrachten
De voogden aangesteld door de dienst voogdij van de FOD justitie vertegenwoordigen niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Zij krijgen voor hun diensten een forfaitaire vergoeding. Voor deze wetswijziging mochten de voogden niet meer dan twee voogdijopdrachten opnemen opdat die inkomsten vrijgesteld zouden zijn van belasting. Dit is nu versoepeld. Ze kunnen nu tot 5 voogdijopdrachten aannemen.
Bron: Art. 2 Programmawet 28 juni 2013, BS 1 juli 2013
Geregulariseerden wegens arbeidskaart of beroepskaart uitgesloten van maatschappelijke dienstverlening
Personen die geregulariseerd zijn op basis van artikel 9bis van de Verblijfswet wegens een arbeidskaart of een beroepskaart verliezen het recht op maatschappelijke dienstverlening van het OCMW.
- Het betreft de "economisch geregulariseerden" die tussen 15 september 2009 en 15 december 2009 een regularisatie-aanvraag indienden of actualiseerden volgens criterium 2.8.B van de instructie van 19 juli 2009. Hun verblijf blijft in principe gedurende 3 jaar tijdelijk. In die periode hebben zij voortaan geen recht meer op OCMW-steun. Volgens de voorbereidende werken van de programmawet geldt de uitsluiting van OCMW-steun niet meer wanneer zij een definitieve verblijfsvergunning krijgen.
- De statuutswijzigingen vanuit een wettig verblijf (bv. als toerist of student) naar arbeidsmigrant worden niet getroffen door deze maatregel. Hun verblijf is immers niet gebaseerd op artikel 9bis, maar op artikel 9 van de Verblijfswet en artikel 25/2 van het Verblijfsbesluit. Betrokkenen moeten dan wel de procedure van artikel 25/2 Vb toegepast hebben (en niet de 9bis procedure ingeroepen hebben).
Bron: Art. 20 Programmawet 28 juni 2013, BS 1 juli 2013
Beperking recht op leefloon aan EU-burgers
De programmawet voert ook een beperking door met betrekking tot leefloon aan EU-burgers. De eerste drie maanden van hun verblijf genieten zij geen recht op leefloon.
Bron: Art. 21 Programmawet 28 juni 2013, BS 1 juli 2013
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
2. Kroatië lid van EU met overgangsperiode voor werk in loondienst
Op 1 juli 2013 trad Kroatië toe tot de Europese Unie. Net zoals voor andere ‘nieuwe’ EU-onderdanen (Roemenen en Bulgaren), geldt er voor de Kroaten een overgangsperiode op het vlak van het vrij verkeer van werknemers. Deze overgangsperiode voor Kroaten geldt tot 30 juni 2015. Zo werd besloten in het KB van 24 juni 2013.
Overgangsperiode
Kroaten hebben tot 30 juni 2015 geen vrije toegang tot de arbeidsmarkt:
- Zij hebben, net zoals dat voor Roemenen en Bulgaren geldt tot eind 2013, een arbeidskaart B nodig om te kunnen werken als werknemer
- Maar zij hebben géén beroepskaart nodig om te werken als zelfstandige, net zoals elke andere EU-onderdaan
Arbeidskaart B voor knelpuntberoepen
Kroaten kunnen op een eenvoudige manier een arbeidskaart B bekomen voor de uitzonderingscategorieën waarvoor een vrijstelling van arbeidsmarktonderzoek geldt (hooggeschoolde, leidinggevende,…) én voor bepaalde knelpuntberoepen. In 2006 werden door de Gewesten specifieke knelpuntberoepenlijsten vastgesteld voor de nieuwe EU-onderdanen. Deze lijsten zijn sinds 2006 niet meer geactualiseerd.
- De arbeidskaart B moet aangevraagd worden door de werkgever en geldt voor 1 bepaald beroep en gedurende maximum 1 jaar.
- Na 12 maanden legaal werken, kunnen zij een arbeidskaart B bekomen voor alle beroepen, zonder arbeidsmarktonderzoek.
Verblijfsprocedures Kroaten
Vanaf 1 juli zijn Kroaten “Unieburgers” en kunnen ze in die hoedanigheid een verblijfsprocedure opstarten in ons land, d.w.z.:
- Een bijlage 3ter voor een verblijf van maximum 3 maanden
- Een bijlage 19 en bijlage 8 (= elektronische E kaart) voor een verblijf van meer dan 3 maanden als:
- Werknemer (zie echter hierboven: tijdens de overgangsperiode tot 31 juni 2015 moeten zij eerst een arbeidskaart B aanvragen)
- Zelfstandige
- Student
- Economisch niet-actieve Unieburger
- Een bijlage 8bis (= elektronische E+ kaart) of een “duurzaam verblijfsrecht” na een ononderbroken verblijf van vijf jaar in België
Verblijfsprocedures familieleden van Kroaten
Familieleden van Kroaten, die zelf geen Unieburger zijn, vallen vanaf 1 juli onder de regels gezinshereniging met een Unieburger. Naast de echtgenoot, samenwonende partner, en minderjarige kinderen kunnen voortaan dus ook de ascendenden en 21+ descendenten die ten laste zijn een recht op gezinshereniging doen gelden. Zij kunnen een verblijfsprocedure opstarten in ons land, d.w.z.:
- Een bijlage 3ter voor een verblijf van maximum 3 maanden
- Een bijlage 19ter en bijlage 9 (= elektronische F kaart) voor een verblijf van meer dan 3 maanden
- Een bijlage 9bis (= elektronische F+ kaart) of een “duurzaam verblijfsrecht” na een ononderbroken verblijf van vijf jaar in België
Familieleden van Kroaten, die zelf ook een Unieburger zijn, doorlopen dezelfde procedure en ontvangen dezelfde documenten als de Kroaat-Unieburger die ze begeleiden.
Berekenen van het duurzaam verblijfsrecht?
In het arrest Ziolkowski oordeelde het Hof van Justitie dat perioden van verblijf van een burger van een derde land in een lidstaat vóór de toetreding van dat derde land tot de Europese Unie, meegeteld moeten worden voor het verkrijgen van het duurzame verblijfsrecht, op voorwaarde dat die perioden voldoen aan de criteria van artikel 7, lid 1 van de richtlijn vrij verkeer.
- Kroaten die al wettig verbleven in ons land vóór 1 juli kunnen zich daarom best wenden tot hun gemeente om te weten of dit verblijf meetelt voor het berekenen van hun duurzaam verblijfsrecht.
- Hetzelfde geldt voor familieleden van Kroaten.
Inburgering van verplicht naar rechthebbend
De toetreding tot de EU heeft ook gevolgen voor inburgering.
Kroaten en hun gezinsleden (echtgenoten, descendenten, ascendenten) zijn vanaf 1 juli 2013 niet meer verplicht tot inburgering. Diegene die voorheen verplicht waren, worden nu rechthebbend: hun inburgeringscontract kan in die zin worden aangepast. Inbreuken op de inburgeringsplicht van voor 1 juli 2013 kunnen nog wel gesanctioneerd worden, maar er geldt nadien geen nieuwe aanmeldingsplicht.
Sociale rechten als Unieburger
Ook op vlak van sociale rechten heeft het EU-lidmaatschap gevolgen. Zo hebben Kroaten voortaan onder meer recht op:
- leefloon wanneer zij een E kaart hebben (tenzij ze uitgesloten zijn door de wijziging in de programmawet, zie vorig bericht in deze nieuwsbrief) of een of E+kaart, en hun gezinsleden wanneer ze een E of F kaart of een E+ of F+kaart hebben;
- inkomensgarantie voor ouderen;
- een uitkering of tussenkomst voor personen met een handicap (zonder aan een verblijfsduur te moeten voldoen zoals derdelanders);
- op veel andere vlakken hadden Kroaten voordien al dezelfde sociale rechten als unieburgers, op basis van internationale akkoorden.
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
3. Ook Raad van State zegt dat 9ter-bescherming ruimer is dan alleen "direct levensbedreigende" ziektes - DVZ past praktijk aan
Na de vaste rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) veroordeelt nu ook de Raad van State (RvS) de beperkte invulling die de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) sinds meer dan een jaar gaf aan de medische regularisatie (artikel 9ter Verblijfswet). Sinds midden februari 2013 zou de DVZ zijn praktijk ondertussen hebben aangepast.
Samengevat zegt RvS arrest nr. 223.961 het volgende:
- De DVZ mag de medische regularisatie (artikel 9ter Verblijfswet) niet beperken tot 'direct levensbedreigende ziektes' of een 'kritieke gezondheidstoestand'. DVZ verwees met deze begrippen naar de hoge drempel die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hanteert voor toepassing van artikel 3 EVRM in medische zaken. De RvS vindt deze verwijzing absoluut niet bruikbaar voor artikel 9ter Vw. Artikel 3 EVRM is slechts een minimumnorm (die bv. geldt zonder 9ter aanvraag of bij repatriëring), en verbiedt geen ruimere bescherming in de nationale wetgeving (met name in artikel 9ter Vw).
- DVZ moet de verschillende mogelijkheden voor toepassing van artikel 9ter Vw onderzoeken, namelijk "een reëel risico voor het leven of de fysieke integriteit of een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling mogelijk is in het herkomstland of land van wettig verblijf". Artikel 9ter Vw betreft verschillende mogelijkheden, die naast elkaar geplaatst zijn. De ene mogelijkheid (risico voor het leven of de fysieke integriteit) is niet afhankelijk van de andere mogelijkheid (risico op onmenselijke behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in het land van herkomst), of andersom. DVZ moet beide onderzoeken.
Arrest nr. 223.961 van de Raad van State
In deze zaak verklaarde de DVZ op 18/4/2012 een 9ter-aanvraag onontvankelijk alleen omdat de ziekte "geen directe bedreiging voor het leven" vormde en omdat de "gezondheidstoestand niet kritiek" was. De DVZ paste zo de EHRM rechtspraak over artikel 3 EVRM (over de uitwijzing van zieke vreemdelingen zonder wettig verblijf) toe op artikel 9ter Verblijfswet (over de toekenning van een machtiging tot verblijf).
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen liet dit in zijn arrest van 22/8/2012 toe.
De Raad van State sprak zich uit op 19 juni 2013. De RvS stelt dat artikel 9ter Verblijfswet duidelijk verschillende mogelijkheden inhoudt. Bijvoorbeeld:
- De ziekte houdt een reëel risico voor zijn leven of fysieke integriteit in.
- De ziekte houdt een reëel risico in op een onmenselijke of vernederende behandeling door een gebrek aan adequate behandeling in het land van herkomst.
Hierbij is de tweede mogelijkheid niet afhankelijk van de eerste. Dit blijkt duidelijk uit de tekst van de wet zelf.
De RvS zegt dat de tekst van de wet duidelijk is. Deze duidelijke wettekst kan niet beperkter geïnterpreteerd worden door iets wat in de memorie van toelichting staat. De vermeldingen in de voorbereidende werken over de 'verwijdering' (uitwijzing of repatriëring) van vreemdelingen zijn niet relevant voor beslissingen over een aanvraag om machtiging tot verblijf. Dit is immers een ander soort maatregel.
Artikel 3 EVRM is inderdaad een hogere norm dan de Verblijfswet. Het zou echter kunnen dat artikel 3 EVRM een lagere vorm van bescherming voorziet dan artikel 9ter Verblijfswet. Toch moet artikel 9ter zoals hierboven vermeld worden toegepast. Het EVRM bevat immers minimumnormen. Een verdragspartij mag dan natuurlijk wel een ruimere bescherming voorzien in zijn interne wetgeving. Alleen minder bescherming kan niet.
In deze zaak onderzocht de DVZ niet of die aandoeningen een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling door een gebrek aan adequate behandeling in het land van herkomst inhouden. In deze zaak liet de RvV dat toe. De Raad van State vernietigt de beslissing van de RvV omdat dit in strijd is met artikel 9ter Verblijfswet. Volgens de RvS houdt het absoluut geen steek dat DVZ artikel 3 EVRM inroept omdat het EVRM een hogere norm is dan de Verblijfswet en omdat het EVRM minder bescherming voorziet dan artikel 9ter zelf.
Praktijk van DVZ aangepast sinds midden februari 2013
Sinds half februari 2013 zou de Dienst Vreemdelingenzaken zijn medische advisering en zijn motivering van 9ter-weigeringen aangepast hebben. Dat zei de DVZ in een overleg met Kruispunt M-I.
- Vanaf voorjaar 2012 tot half februari 2013 weigerde DVZ medische regularisatie-aanvragen als de ziekte volgens het advies van de DVZ-arts "niet direct levensbedreigend is gezien de kritieke gezondheidstoestand of het zeer vergevorderd stadium van de ziekte". Sinds november 2012 veroordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen dergelijke beslissingen systematisch, omdat de norm van artikel 9ter Verblijfswet ruimer is en omdat DVZ ook de rechtspraak van het EHRM (die niet bepalend is voor 9ter) te beperkt interpreteert.
- Sinds half februari 2013 heeft DVZ zijn praktijk aangepast aan de vaste RvV rechtspraak. Voortaan adviseert de DVZ-arts en motiveert de DVZ-beslissing over alle aspecten van de 9ter-norm: "een reëel risico voor het leven of de fysieke integriteit of op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in het land van herkomst".
- Beslissingen van voor februari 2013 worden ondertussen nog steeds vernietigd door de RvV; in dat geval moet de DVZ-arts een nieuw medisch advies geven zodat DVZ een nieuwe beslissing kan nemen.
Bronnen
- Raad van State 19 juni 2013, nr. 223.961
- Overlegvergadering 7/6/2013 van DVZ met Kruispunt M-I, Ciré, Médecins du Monde, en Orde van Vlaamse Balies
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
4. Bewoners met ontvankelijke 9ter-aanvraag moeten opvang niet verlaten
Wie in een opvangstructuur woont en een ontvankelijke aanvraag medische regularisatie (art. 9ter Verblijfswet) heeft, is niet verplicht om de opvang te verlaten. Dat staat in een e-mail van Fedasil naar de opvangpartners.
Zolang hun asielprocedure nog lopende is of ze geen uitwijzingsbevel gekregen hebben, kunnen de bewoners in de materiële opvang blijven tijdens het gegrondheidsonderzoek van hun 9ter aanvraag.
Ze mogen wel de materiële opvang verlaten en bij behoeftigheid financiële steun vragen van het OCMW. Voor die overstap moet een gemotiveerde aanvraag tot opheffing van de code 207 gefaxt worden naar de dispatching van Fedasil op fax 02-203.60.04.
Fedasil respecteert met deze wijziging van de praktijk de Opvangwet. Daarin staat dat de materiële opvang eindigt als er een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden wordt toegekend. Bij een ontvankelijke 9ter-aanvraag wordt er geen ‘verblijfsmachtiging’ toegekend, wel een ‘toelating tot verblijf voor de verdere duur van de 9ter procedure'.
De e-mail van Fedasil wijzigt de informatie van de Instructie 13/07/2012 einde en verlenging opvang en overgang naar financiële steun, en van de FAQ van maart 2013: einde materiële hulp. Daarin stond nog dat de bewoner binnen de twee maanden vanaf de betekening van de 9ter-beslissing de materiële opvang moest verlaten.
Bron: E-mail van 27 april 2013 van Fedasil aan de opvangpartners
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
5. Nieuwe instructie Fedasil regelt bijdrage aan materiële opvang van asielzoekers die werken
Op 30 april 2013 heeft Fedasil de Instructie aangaande de toekenning van materiële hulp aan asielzoekers die over beroepsinkomsten als loontrekker beschikken uitgegeven. Deze vervangt de instructie van 24 november 2011 betreffende de opheffing van de verplichte plaats van inschrijving op basis van tewerkstelling. Daardoor wordt nu niet alleen de opheffing van materiële opvang geregeld voor asielzoekers die vast werken en meer dan het leefloon verdienen, maar ook de bijdrage in de opvang voor asielzoekers die minder verdienen of nog niet vast werken.
Hiermee geeft Fedasil het startsein aan de opvangstructuren om het KB van 12 januari 2011 betreffende de toekenning van materiële hulp aan asielzoekers die beroepsinkomsten hebben uit een activiteit als werknemer, volledig te gaan toepassen. Tot hiertoe werd enkel het aspect opheffing toegepast door Fedasil.
Vanaf 30 april 2013 moeten bewoners die geen stabiel contract of geen voldoende inkomen hebben voor een opheffing, een bijdrage aan de materiële opvang leveren. Dit gebeurt aan de hand van progressieve tarieven naargelang vijf inkomensschijven. Voor de eerste schijf van 79,99€ wordt geen bijdrage gevraagd, voor de schijf vanaf 500€ wordt een bijdrage van ongeveer 75% gevraagd. Concreet moeten deze bijdragen door de opvangcentra zelf berekend en geïnd worden. De bijdragen worden dan doorgestort naar Fedasil.
Als een bewoner wel in aanmerking komt voor een opheffing van de code 207, moet dit met een aanvraagformulier aan Fedasil gemeld te worden. Fedasil beslist dan over de opheffing op basis van alle voorgelegde gegevens (familiesamenstelling, andere specifieke opmerkingen,…). Dit kan ten vroegste na betaling van het tweede maandloon en na het aflopen van een eventuele proefperiode. Zoals voordien kan Fedasil beslissen niet op te heffen ook al zijn de voorwaarden van een stabiel contract en voldoende loon voldaan, of anderzijds wel op te heffen als deze voorwaarden niet vervuld zijn. Het is dus van belang alle gegevens voor te leggen aan Fedasil.
Na de opheffing heeft de bewoner twee maanden de tijd om de opvang te verlaten. Gedurende die tijd is de bijdrageregeling van toepassing. Indien de bewoner in die periode zijn werk verliest kan de code 207 teruggevraagd worden. Indien de bewoner echter de opvang al verlaten heeft, kan deze enkel nog terecht bij het OCMW gedurende het verdere verloop van zijn asielprocedure.
Tot slot bevestigt de instructie de informatieplicht van de bewoner over elke wijziging met betrekking tot zijn werksituatie, net zoals in 2011 door het KB bepaald werd.
Bron: instructie Fedasil cumul materiële hulp en professionele inkomsten, 30 april 2013
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
6. Nieuw KB met dezelfde veilige landen van herkomst voor asiel
Op 15 mei 2013 werd het nieuwe koninklijk besluit met de lijst van veilige landen gepubliceerd in het Belgisch staatsblad. De lijst van veilige landen blijft dezelfde als voorheen.
- Op asielzoekers uit een veilig land van herkomst ligt een extra bewijslast, in een korte asielprocedure, met beperkte beoordeling.
- Het gaat om asielzoekers uit Albanië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië, India, Kosovo, Montenegro en Servië.
Dit KB voert artikel 57/6/1, vierde lid Verblijfswet uit en legt de lijst van veilige landen vast. Deze landen worden veilig geacht nu er op basis van een analyse van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden is aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging of dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico loopt op het lijden van ernstige schade.
- Voor asielzoekers uit deze landen is de bewijslast omgekeerd. Zij moeten substantiële redenen aanbrengen waarom in hun specifieke omstandigheden het land van herkomst niet als veilig kan worden beschouwd.
- Het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) beslist binnen de 15 dagen op een asielverzoek van een asielzoeker uit een veilig land van herkomst.
- Het CGVS neemt de asielaanvraag "niet in overweging" als de asielzoeker niet duidelijk aantoont dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op het lijden van ernstige schade.
- Tegen een beslissing van het CGVS om een asielaanvraag niet in overweging te nemen, kan een niet-schorsend annulatieberoep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) worden ingediend. De RvV heeft in deze asielberoepen dus geen volle rechtsmacht.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
7. Verlenging detentie na indiening asielaanvraag maar mogelijk onder bepaalde voorwaarden
Het Hof van Justitie oordeelde in de zaak Aslan dat als iemand een asielaanvraag alleen maar indient om uitwijzing uit te stellen of te bemoeilijken, de lidstaat onder bepaalde voorwaarden de detentie wegens onwettig verblijf mag verlengen tijdens de behandeling van de asielaanvraag.
Onwettig verblijf tijdens de asielprocedure?
De Tsjechische politie arresteerde mr. Aslan, een Turks onderdaan. Zij sloot hem op wegens onwettig verblijf. De overheid besliste om hem uit te wijzen en verlengde daarop de detentie. Zij vreesde dat mr. Aslan de uitwijzing zou verhinderen.
Op dezelfde dag dat de Tsjechische overheid zijn detentie verlengde, diende hij een asielaanvraag in. Tijdens de behandeling van die aanvraag werd zijn detentie nog eens verlengd. Mr. Aslan vocht deze laatste verlenging van de detentie aan voor het Tsjechische gerecht. De Tsjechische rechtbank stelt daarop een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie. Zij wil weten of asielzoekers na hun asielaanvraag in illegaal verblijf zijn zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van de Terugkeerrichtlijn. Zij stelt ook de vraag of lidstaten personen die internationale bescherming vragen terwijl zij in detentie zitten, vrij moeten laten.
Vluchtgevaar, proportionaliteit, noodzakelijkheid
Eerst en vooral stelt het Hof van Justitie dat een asielzoeker het recht heeft om te verblijven in de lidstaat verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Dit recht geldt minstens totdat de asielaanvraag in eerste aanleg is afgewezen. Tijdens die periode is de asielzoeker niet in onwettig verblijf zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van de Terugkeerrichtlijn. Lidstaten kunnen dit verblijfsrecht verlengen tot aan een definitieve beslissing over hun aanvraag.
De lidstaten bepalen zelf de gronden voor detentie en verlenging van detentie van asielzoekers. Zij moeten hierbij hun internationale en Europese verplichtingen respecteren. Mr. Aslan werd opgesloten omdat de Tsjechische overheid vreesde dat hij zou onderduiken. Het leek erop dat zijn asielaanvraag als enige doel had de uitvoering van de terugkeerbeslissing vertragen of verhinderen.
Als een persoon die een terugkeerbesluit kreeg en in detentie zit in afwachting van uitwijzing, een asielaanvraag indient, mag de lidstaat niet zomaar veronderstellen dat hij die aanvraag alleen maar indiende om de uitwijzing te vertragen of uit te stellen. Of een aanvraag misbruik is, moet geval per geval onderzocht worden. De overheid moet ook onder onderzoeken of het objectief noodzakelijk en proportioneel is om de asielzoeker in detentie te houden.
Conclusie
Na een asielaanvraag kan een detentie op basis van de terugkeerrichtlijn 2008/115/EG maar verlengd worden als:
- het nationaal recht een verlenging toestaat
- het enige doel van de aanvraag is: uitvoering van het terugkeerbesluit uitstellen of verijdelen
- de overheid onderzoekt geval per geval en
- houdt hierbij rekening met alle relevante omstandigheden
- verlenging van detentie noodzakelijk en evenredig is om te vermijden dat de asielzoeker zich definitief onttrekt aan zijn eventuele terugkeer
Bronnen
- Hof van Justitie 30 mei 2013, nr. C-534/11
- Artikel 2, lid 1 Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG
- Opvangrichtlijn 2003/9/EG
- Procedurerichtlijn 2005/85/EG
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
8. Hof van Justitie spreekt zich uit over toepassing Dublin verordening bij asielaanvraag van niet-begeleide minderjarigen
Als een niet-begeleide minderjarige asiel vraagt in verschillende EU lidstaten en hij verder geen gezinsleden heeft die wettig verblijven in een van de lidstaten, is de lidstaat waar de niet-begeleide minderjarige zich bevindt nadat hij een asielaanvraag heeft ingediend de ‘verantwoordelijke lidstaat’ in de zin van de Dublin verordening.
Dat zegt het Europese Hof van Justitie in een arrest van 6 juni 2013 (nr. C – 648/11).
De Dienst Vreemdelingenzaken zal zijn praktijk moeten aanpassen. Tot nu toe was België van mening dat in het geval van een niet-begeleide minderjarige de verantwoordelijke lidstaat de staat is waarbij de eerste asielaanvraag werd ingediend. Naar aanleiding van het arrest van het HvJ zal DVZ voortaan de asielaanvraag voor inhoudelijke beoordeling moeten doorsturen aan het CGVS als de niet-begeleide minderjarige al in verschillende lidstaten een asielaanvraag heeft ingediend en verder geen familieleden heeft die wettig verblijf genieten in een van de lidstaten.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
9. EHRM stelt schending recht op effectief rechtsmiddel vast, maar geen schending artikel 3 EVRM bij asiel-overdracht door Oostenrijk aan Hongarije
In arrest nr. 2283/12 van 6 juni 2013 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geoordeeld dat Oostenrijk het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel heeft geschonden door in de tweede asielaanvraag geen schorsende werking te voorzien voor het uitwijzingsbevel. De overdracht van Oostenrijk aan Hongarije in het kader van de Dublin II verordening hield geen schending in van artikel 3 EVRM.
Feiten
Het betreft een zaak van een Sudanese asielzoeker die via Griekenland en Hongarije naar Oostenrijk is gereisd en daar een asielaanvraag heeft ingediend. De Oostenrijkse autoriteiten houden de Hongaarse autoriteiten verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag en geven een uitwijzingsbevel af voor overdracht aan Hongarije. De asielzoeker gaat niet in beroep tegen deze beslissing, maar besluit onder te duiken. Nadat hij wordt opgepakt en in detentie terecht komt, dient de asielzoeker bijna een jaar later een tweede asielaanvraag in. Deze tweede asielprocedure kende geen schorsende werking en de asielzoeker zou dan ook gedurende de procedure gedwongen mogen worden overgedragen aan Hongarije op basis van het eerste uitwijzingsbevel.
EHRM
De asielzoeker claimt een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM te lopen in Hongarije in verband met de detentie omstandigheden en dat hij geen effectief rechtsmiddel tot zijn beschikking zou hebben.
Het Hof neemt in overweging dat de nodige tijd was verstreken tussen het afgeven van het uitwijzingsbevel en de tijd waarop het bevel dreigde te worden uitgevoerd, en dat er sprake was van veranderde omstandigheden in Hongarije in die periode (de situatie in Hongarije werd pas in de loop van 2011 in verschillende rapporten aangekaart). Het Hof oordeelt vervolgens dat de Oostenrijkse wetgeving geen bescherming bood tegen een gedwongen overdracht aan Hongarije en de asielzoeker een inhoudelijk beoordeling ontnam van de veranderde omstandigheden en zijn verdedigbare grief onder artikel 3 EVRM met betrekking tot de situatie van asielzoekers in Hongarije.
Wat betreft de situatie van asielzoekers in Hongarije oordeelt het EHRM, op basis van het feit dat UNHCR de EU lidstaten nooit heeft opgeroepen geen asielzoekers meer over te dragen aan Hongarije en de meest recente informatie van UNHCR een significante verbetering in de situatie van asielzoekers laat zien, dat de Sudanese asielzoeker niet langer meer een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM als hij zou worden overgedragen aan Hongarije.
Bron: EHRM arrest nr. 2283/12 van 6 juni 2013
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
10. EHRM oordeelt dat uitwijzing van koptisch christen naar Egypte in strijd is met artikel 3 EVRM
In het arrest nr. 50094/10 van 6 juni 2013 heeft het EHRM geoordeeld dat indien Frankrijk zou overgaan tot uitvoering van de uitwijzingsbeslissing van een Koptisch Christen terug naar Egypte dit in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM. Tegelijk heeft het EHRM geoordeeld dat het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel van de asielzoeker niet geschonden werd door Frankrijk.
Feiten
Het betreft een zaak van een Egyptische asielzoeker die al enige tijd in Frankrijk verblijft alvorens hij een asielaanvraag indient. De asielzoeker claimt al vervolgd te zijn geweest in het verleden, maar de Franse autoriteiten zijn van mening dat hij niet voldoende heeft aangetoond een risico te lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
EHRM
Het EHRM oordeelt dat uit verschillende rapporten uit 2010 en 2011 blijkt dat er sprake is van geweld en vervolging van koptisch christenen in Egypte. Er is geen bewijs dat de situatie verbeterd zou zijn de laatste tijd. Op basis van de twee dagvaardingen die de asielzoeker al in de asielprocedure overlegde, maar die door de Franse autoriteiten niet werden onderzocht omdat ze niet vertaald waren, oordeelt het Hof dat er sterk bewijs is dat de asielzoeker een doelwit zal zijn van geweld en vervolging bij terugkeer in Egypte. Het gebrek aan reactie van de politie op ingediende klachten, veroordeeld in verschillende internationale rapporten, roept grote twijfel op over de mogelijkheid van bescherming door de Egyptische autoriteiten. Een gedwongen uitwijzing naar Egypte zou dan ook een schending van artikel 3 EVRM betekenen.
Ondanks het feit dat de asielaanvraag in een versnelde procedure met strikte deadlines werd onderzocht, oordeelt het Hof dat er geen sprake is van een schending van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel. Het EHRM wijst hierbij op het feit dat de versnelde procedure wel een schorsende werking kent en ook dat de asielzoeker zijn asielaanvraag laattijdig heeft ingediend (een geldige reden om een asielaanvraag versneld af te doen).
Bron: EHRM nr. 50094/10 van 6 juni 2013
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
11. RvV erkent Soedanese hoogopgeleide vrouw als vluchteling
In een arrest van 11 december 2012 heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV nr. 93.324) een hoogopgeleide Soedanese vrouw erkend als vluchteling, rekening houdend met de genderspecifieke aard van de feiten en met haar specifieke profiel en persoonlijkheid.
Feiten
Het betreft het dossier van een Soedanese vrouw die een universitaire studie tandheelkunde heeft afgerond aan de universiteit van Cairo. Het overgrote deel van haar leven heeft zij in Saoudi Arabië gewoond waar zij als vrouw niet veel kansen kende. Om die reden vertrekt zij in 2010 naar Khartoum, Soedan. Omdat zij daar niet direct werk kan vinden als tandarts, tenzij in ver afgelegen onveilige gebieden, gaat zij werken voor een vriend van de familie die correspondent is voor Reuters in Soedan en een mediabedrijf heeft opgezet. Zij werkt als vertaler en als assistente. Tijdens het interviewen van personen op straat, wordt de vriend van de familie gearresteerd. Zij weet te ontkomen, maar wordt op een later moment alsnog aangehouden in verband met het assisteren bij het interviewen van de mensen. Weer een maand later wordt zij opnieuw uitgenodigd op het politiekantoor alwaar zij verkracht wordt. Enkele weken later vertrekt zij naar België, officieel in verband met verslaggeving van een concert van een Soedanese zanger. In België komt zij erachter dat ze zwanger is en dient zij een asielaanvraag in. Zij laat de zwangerschap ook afbreken.
Beoordeling asielaanvraag
Het CGVS acht haar verhaal ongeloofwaardig.
De RvV gaat over tot een zelfstandige beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielzoekster en komt tot andere beoordeling van haar profiel en de feiten:
- De RvV stelt vast dat het niet alleen om een hooggeschoolde vrouw gaat, maar dat zij ook een talentvol kunstenaar is en bijzonder begaafd voor talen. Zij is een verwesterde vrouw, haar eigenheid en persoonlijkheid en uitgesproken opvattingen dienen dan ook in rekening te worden gebracht bij de beoordeling.
- Het feit dat de reis naar Europa tijdig gepland werd en legaal was, doet niet noodzakelijk af aan de voorgehouden vrees voor vervolging nu de reis in eerste instantie kaderde binnen een opdracht in België voor haar werk.
- De email van Reuters met daarin de bevestiging van het incident van de correspondent van Reuters en de bevestiging dat de asielzoekster bekend is bij Reuters als tolk voor de correspondent is minstens een begin van bewijs (en kan ook gezien worden als een ondersteuning van haar verklaringen)
- Haar stalker en verkrachter handelde zelfstandig, maar wel in de hoedanigheid van politieman hetgeen verzwarend is. Landeninformatie bevestigt dat verkrachting een gangbare methode is en dat de situatie van vrouwen in het bijzonder verslechtert
- De zwangerschapsduur en abortus ondersteunen de verklaringen van de asielzoekster.
- Asielzoekster woonde slechts enkele maanden in Soedan, heeft weinig familie en kennissen en geen netwerk om op terug te vallen. Door haar leven heen heeft de asielzoekster haar veiligheid en integriteit bewaakt.
De daden van vervolging zijn cumulatief gezien, ernstig, herhaaldelijk en genderspecifiek van aard. Er kan niet voorbij gegaan worden aan het specifieke profiel en persoonlijkheid van de asielzoekster. Zij krijgt de vluchtelingenstatus toegekend.
Bron: RvV nr. 93.324 van 11 december 2012
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
12. RvV vernietigt asielweigering aan alleenstaande Guinese moeder
In een arrest van 30 april 2013 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV nr. 102.258) een beslissing van het CGVS om een alleenstaande moeder uit Guinee het vluchtelingenstatuut en subsidiaire bescherming te weigeren.
Het betreft een vrouw die is gevlucht omwille van het feit dat zij door haar vader werd gedwongen tot een huwelijk. Het CGVS acht haar verhaal ongeloofwaardig. Tijdens de procedure bij de RvV beroept de asielzoekster zich op het feit dat zij een alleenstaande moeder is en dat zij om die reden een gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Guinee. Zij brengt tijdens het beroep ook landeninformatie in om haar argument kracht bij te zetten.
RvV
De RvV stelt dat de asielzoekster effectief een alleenstaande moeder is die niet getrouwd is met de man met wie zij nu samen is en dat dit feit niet betwijfeld wordt door een van de partijen. Het feit dat de asielzoekster zelf tijdens het gehoor bij het CGVS niet opgeworpen heeft dat zij mogelijk om deze reden voor vervolging vreest en dit pas tijdens de beroepsprocedure doet, ontslaat het CGVS niet van de verplichting om dit element toch uit te zoeken. De RvV vernietigt de beslissing van het CGVS.
Bron: RvV nr. 102.258 van 30 april 2013
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
13. Personen met internationale bescherming nu ook recht op status langdurig ingezeten derdelander
Erkend vluchtelingen en subsidiair beschermden (met een onbeperkt verblijfsrecht) hebben nu ook recht op de status van langdurig ingezeten derdelanders. Dat volgt uit een Europese richtlijn die het toepassingsgebied van de richtlijn langdurig ingezeten derdelanders uitbreidt naar personen met internationale bescherming. België heeft die richtlijn nog niet omgezet in de Belgische wetgeving.
Vroeger waren erkend vluchtelingen en subsidiair beschermden uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn langdurig ingezeten derdelanders (richtlijn 2003/109/EG). Daar maakt richtlijn nr. 2011/51/EU een einde aan. De lidstaten van de Europese Unie moesten die richtlijn tegen uiterlijk 20 mei 2013 omzetten in hun nationale wetgeving. Net zoals de meeste andere lidstaten, heeft België dat nog niet gedaan. Maar de federale regering zou een dergelijke wijziging van de Verblijfswet nu wel voorbereiden.
Berekening vijf jaar wettig verblijf
Om de status van langdurig ingezetene te bekomen, moet de aanvrager een ononderbroken wettig verblijf in België hebben van vijf jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag. Voor de berekening van de vijf jaar kunnen lidstaten afwijkende regels opleggen aan erkend vluchtelingen en subsidiair beschermden. Lidstaten moeten wel tenminste de helft van de periode van de asielprocedure in aanmerking nemen, of de hele periode als de asielprocedure meer dan 18 maanden duurt. Volgens de richtlijn start de periode van de asielprocedure vanaf de datum van de asielaanvraag tot de datum van de afgifte van de verblijfstitel (elektronische A of B kaart).
Verder moet een persoon met internationale bescherming, net zoals andere aanvragers van de status van langdurig ingezetene, voldoen aan de algemene voorwaarden:
- hij moet een maandelijks inkomen hebben van tenminste 778 euro + 260 euro per persoon ten laste (bedragen voor 2013),
- een ziekteverzekering voor zichzelf en zijn familie ten laste,
- hij mag geen gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Afgifte aangepaste D kaart
Als België een elektronische D kaart zou afgeven aan een erkend vluchteling of subsidiair beschermde, dan moet het op de D kaart het volgende vermelden in de rubriek “opmerkingen”: “Internationale bescherming verleend op [datum] door België”.
Tweede verblijf in België
Mocht een persoon met internationale bescherming de status van langdurig ingezetene bekomen hebben in een andere lidstaat van de Unie, dan kan hij een tweede verblijf in België bekomen onder dezelfde voorwaarden die normaal gelden.
Aanpassing Belgische verblijfswetgeving?
Om de gewijzigde richtlijn langdurig ingezetenen om te zetten in Belgische wetgeving zal België de regels om de status van langdurig ingezetene hier te bekomen, moeten aanpassen. Erkend vluchtelingen en subsidiair beschermden zijn in de Verblijfswet immers nog altijd uitgesloten van de status. De federale regering zou dit willen regelen in een wet diverse bepalingen die momenteel nog wordt besproken.
De regels in de Verblijfswet over een tweede verblijf in België, als de status toegekend werd door een andere lidstaat, hoeven ons inziens niet aangepast te worden.
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
14. Toewijzing open terugkeercentrum Holsbeek moet aangepast zijn aan de noden van het onwettig verblijvende gezin
Ook wanneer Fedasil onwettig verblijvende gezinnen met minderjarige kinderen voor materiële opvang toewijst aan het open terugkeercentrum in Holsbeek, moet Fedasil erop toezien dat die toewijzing is aangepast aan de noden van het gezin. Fedasil moet onder meer rekening houden met de gezondheidstoestand en de kennis van de landstalen van de betrokken personen. Zo oordeelde de arbeidsrechtbank van Brussel in haar vonnis van 11 juni 2013.
Feiten
Een voormalige Tsjetsjeense asielzoekster en haar vier kinderen dienden een medische regularisatieaanvraag in op basis van de gezondheidsproblemen van een van de kinderen. Deze aanvraag werd ontvankelijk doch ongegrond verklaard wegens gebrek aan recente medische attesten.
Het OCMW van Brussel stopte daarop de uitkering van equivalent leefloon wegens illegaal verblijf. Het gezin vroeg opnieuw financiële steun aan en in ondergeschikte orde materiële hulp maar dit werd door het OCMW afgewezen. In plaats daarvan verwees het OCMW het gezin door naar Fedasil voor materiële hulp.
Intussen werd een nieuwe medische regularisatieaanvraag ingediend op basis van recente medische attesten.
Fedasil wees het gezin voor materiële hulp toe aan het open terugkeercentrum in Holsbeek. In reactie op deze toewijzing argumenteerde hun advocaat in een fax dat het onmogelijk is voor het gezin om te verhuizen naar Holsbeek. Een van de kinderen krijgt immers gespecialiseerde medische zorgen in een medisch centrum in Brussel en bovendien lopen de kinderen er school in het Frans. Fedasil hield met deze argumenten echter geen rekening.
Arbeidsrechtbank in kortgeding
De arbeidsrechter in kortgeding oordeelde dat de toewijzing aan het open terugkeercentrum in Holsbeek een risico inhield op ernstige schade. Door het gezin te verplichten in Holsbeek te gaan wonen, riskeren de kinderen immers hun schooljaar niet te kunnen afmaken, en kan het zieke kind niet langer de vereiste gespecialiseerde medische zorgen genieten. Volgens de arbeidsrechter was het moeilijk voor te stellen dat Fedasil zou instaan voor (dagelijks) transport naar de school en het gespecialiseerde medisch centrum in Brussel. Verder oordeelde de arbeidsrechter dat Fedasil manifest het belang van de kinderen had geschaad hetgeen de genomen beslissing onwettig maakt. Fedasil werd, op straffe van een dwangsom, veroordeeld tot het aanbieden van materiële opvang in een opvangcentrum in Brussel (Klein Kasteeltje).
Kritische opmerking Kruispunt M-I
- Sinds midden mei 2013 worden onwettig verblijvende gezinnen met minderjarige kinderen opgevangen in het open terugkeercentrum in Holsbeek voor de duur van hun uitwijzingsbevel (30 dagen). Gezinnen die op het einde van deze termijn nog niet zijn teruggekeerd of zich niet hebben ingeschreven voor vrijwillige terugkeer worden door de Dienst Vreemdelingenzaken overgeplaatst naar een terugkeerwoning voor gedwongen terugkeer.
- Deze gewijzigde opvangpraktijk, waarover we in de nieuwsbrief van 23 mei 2013 al berichtten, is gebaseerd op een niet publiek gemaakt akkoord tussen de DVZ en Fedasil en wijkt af van de Opvangwet. Daarin is immers voorzien in opvang gedurende drie maanden in een open terugkeercentrum van Fedasil waarbij naast de terugkeerpiste ook eventuele verblijfsmogelijkheden worden onderzocht. De legaliteit van de gewijzigde opvangpraktijk kan in twijfel getrokken worden.
Bron: Arbeidsrechtbank Brussel (kortgeding) 11 juni 2013